Week 14 Flashcards

1
Q

Op welke 4 punten wordt urine beoordeeld?

A

Visualisering
Macroscopische beoordeling
Microscopische beoordeling
Chemische beoordeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welke 2 manieren kunnen we creatinine meten?

A

Jaffé-methode: kleurstof toevoegen, kijken hoe gekleurd de urine is (probleem: kleurstoffen kunnen interferen)
Enzymatische methode: automaat of naast patiënt, 24/7 aanvraagbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Van welke factoren is de interpretatie van urineuitslagen afhankelijk?

A

Leeftijd, geslacht en spiermassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de normaalwaarden van creatinine voor mannen en vrouwen?

A

Man: 65-115 umol/L
Vrouw: 55-90 umol/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 6 redenen kunnen er zijn voor een verhoogd creatinine?

A
Verlaagde nierfunctie
Grotere spiermassa
Meer spierafbraak
Anabole steroïden gebruikers
Gebruik creatinesupplementen
Verhoogde eiwit- of vleesinname
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van een dipstick?

A

Het geeft een indicatie en is goed als screening, maar is vaak fout positief en vaak fout negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen microscopische en macroscopische hematurie?

A

Microscopisch is alleen onder een microscoop te zien en macroscopisch is er sprake van rode urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat betekenen erytrocytencilinders in de urine?

A

Dat er ery’s aanwezig waren in de lis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 3 formules zijn er om de eGFR te berekenen en wanneer kan je deze gebruiken?

A

Cockcroft-Gault
MDRD
CKD-EPI
Alleen te gebruiken bij steady state

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Van welke factoren is de concentratie Cystatine C afhankelijk?

A

Leeftijd, geslacht en spiermassa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waardoor wordt cystatine C gemaakt?

A

Alle kernhoudende cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij welke groep kan het handiger zijn om de nierfunctie te bepalen mbv cystatine C ipv creatinine? En waarom?

A

Bij groeiende kinderen, omdat zij een wisselende spiermassa hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bij wie komen pt’s met macroscopische hematurie terecht?

A

Uroloog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel % van de mensen heeft microscopische hematurie?

A

10-50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de grens om het microscopische hematurie te noemen?

A

40 ery’s in gezichtsveld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn 6 oorzaken van een macroscopische hematurie?

A
Tumor
Aangeboren afwijkingen
Trauma
Ontstekingen
Stenen
Systeemoorzaken (stollingsstoornis, lichamelijke inspanning)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn 3 nefrologische oorzaken van microscopische hematurie?

A

Verhoogde bloeddruk
Proteinurie
Nierfunctiestoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke 6 aanvullende onderzoeken kunnen we aanvragen om de oorzaak van hematurie te ontdekken?

A

Echo (stenen in urineleiders niet altijd zichtbaar)
BOZ (buikoverzichtsfoto, stenen niet altijd zichtbaar)
CT (stenen altijd zichtbaar)
MRI
Urine cystologie (cellen in urine)
Urethrocystoscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is urethrocystoscopie?

A

Vanuit urethra naar ureters
3,5 mm breed
Operatief, niet in polikliniek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het voordeel van een flexibele urethroscopie?

A

Kan onder lokale anesthesie en dus op de poli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke 3 ziektes staan in je DD voor microscopische hematurie?

A

IgA nefropathie
Syndroom van Alport
Thin membrane nefropathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe ontstaat IgA nefropathie?

A

IgA zit aan de slijmvliezen en is de eerste verdedigingslinie
IgA kan polymeriseren (aan elkaar gaan zitten)
Dat macromolecuul kan neerslaan in het mesangium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het gevolg van IgA nefropathie?

A

Hematurie

Proteinurie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer moet je overgaan op behandeling bij IgA nefropathie?

A

Bij forse proteinurie of snelle achteruitgang nierfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe ontstaat het syndroom van Alport?

A

Door een mutatie in het collageen 4A, meestal x-chromosomaal, dus vooral bij jongens
Door de collageenmutatie gaat de glomerulaire filtratie kapot, hij wordt dikker maar is wel lekker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe kan het syndroom van Alport worden vastgesteld?

A

Met een huidbiopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe ontstaat het thin membrane disease? Wat is het en wat is de prognose?

A

Door autosomale overerving van een mutatie in het collageen 4A3, bij heterozygoten voor niet x-gebonden alport
Dunne membraan met een goede prognose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat zijn 6 klinische presentaties van glomerulonefritis?

A
Microscopische hematurie
Macroscopische hematurie
Nefrotisch syndroom
Nefritisch syndroom
"Rapidly progressive" glomerulonefritis
Chronische glomerulonefritis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat gebeurt er bij chronische nierinsufficiëntie?

A

Verlies van nefronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is definitie van een nefrotisch syndroom?

A

Proteinurie van meer dan 3,5 gram (belangrijkst)
Hypoalbuminemie
Oedeem
Hyperlipidaemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is het verschil tussen een syndroom en een ziekte?

A

Syndroom: symptomen die bij elkaar horen
Ziekte: weten hoe de symptomen bij elkaar horen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoeveel creatinine scheiden wij ongeveer in steady state uit per dag?

A

10 mmol/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de DD van nefrotisch syndroom?

A

Minimal change disease
Focaal segmentale glomerulosclerose
Membraneuze glomerulopathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is er op de lichtmicroscoop te zien bij MCD?

A

Helemaal niets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is er gestoord bij MCD?

A

Ladingsselectiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de pathofysiologie van MCD?

A

Simplificatie van de voetjes van de podocyten, waardoor er selectieve proteinurie plaatsvind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de prognose van MCD?

A

Goed, met prednison

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke vorm van nefrotisch syndroom komt het meest voor bij kinderen?

A

MCD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is de pathofysiologie van focale segmentale glomerulosclerose

A

Deel van de glomerulus is verloren gegaan door fibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Door welke ziekte kan focale segementale glomerulosclerose veroorzaakt worden?

A

Collageen 4A mutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Waarom lijkt focale segmentale glomerulosclerose op MCD bij een nierbiopt?

A

Omdat het maar op een paar plekken zit en de biopt misschien een gezond stukje te pakken heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is de prognose van focale segmentale glomerulosclerose?

A

Slechter dan MCD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Bij wie komt membraneuze glomerulopathie het meeste voor?

A

Mensen van middelbare leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de pathofysiologie van membraneuze glomerulopathie?

A

IgG vallen de PLA2R-receptor aan de onderkant van de podocyten aan en activeren daar complement. Er vindt geen immuunreactie plaats, omdat de leukocyten niet onder het epitheel kunnen komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe ziet membraneuze glomerulopathie eruit bij licht- en elektonenmicroscopie?

A

Licht: verdikte paarse BM
Elektronen: grijze vlekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hoeveel % van de mensen met membraneuze glomerulopathie ontwikkelt uiteindelijk nierinsufficiëntie?

A

20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Bij welke aandoeningen kan membraneuze glomerulopathie secundair voorkomen?

A

Maligniteiten, die dus geen anti-PLA2R IgG hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is de behandeling van een nefrotisch syndoom?

A

Eerst afweerremmende middelen

Daarna middelen tegen proteinurie, zoals ACE-remmers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de definitie van een nefritisch syndroom?

A
Oligurie en nierinsufficiëntie
Hematurie
Proteinurie <3g/dag
Oedeem
Hypertensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is oligurie?

A

Verlaagde urineproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hoe ontstaat de proteinurie bij nefritisch syndroom?

A

Door het kapotgaan van het weefsel gaat de GBM kapot en kan alles erdoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hoe werkt de activatie van complement door IgG

A

C1q bindt aan minstens 2 IgG en activeert daarmee de complement cascade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Hoe ontstaat een nefritisch syndroom?

A

Neerslag van circulerende immuuncomplexen (elders in bloedbaan gevormd)
In-situ formatie van nieuwe immuuncomplexen, die binden aan antigenen in de nier, of die binden aan neergeslagen antigenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Waar wordt de plaats van de neerslag door bepaald (2 dingen)

A

Plaats antigen

Lading en grootte immuuncomplex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe ontstaat een crescent?

A

Ruimte van Bowman is gevoelig voor indringers
Bij indringers gaan visceraal en parietaal delen
Ruimte wordt dikker, waardoor nierfunctie daalt
Uiteindelijk ontstaat fibrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Noem 5 exemplarische ziektebeelden bij immuuncomplexen

A
qAnti-GBM glomerulonefritis
Poststreptococcen glomerulonefritis
ANCA geassocieerde glomerulonefritis
Membraneuze glomerulopathie (=nefrotisch)
Lupus nefritis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hoe ontstaat een anti-GBM glomerulonefritis?

A

Eigen, maar lichaamsvreemde collageen4A komt aan de oppervlakte (epitopen)
Dit leidt tot een immuunreactie tegen collageen 4A en dus tegen de GBM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat voor depositie geeft een anti-GBM glomerulonefritis?

A

Lineaire depostie (loopt over de gehele GBM)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wat zijn 2 behandelingen voor anti-GBM?

A
Immunosuppresiva
Plasmaferese (plasma exchange)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat zijn 3 synoniemen van crescentische nefritis en vanuit welke hoek worden de ziekte belicht bij elk synoniem?

A

Crescentische nefritis (patholoog-anatomisch)
Rapidly progressive glomerulonefritis (epidemiologisch)
Nefritisch syndroom (definitie)
Vasculitis van de nier (pathofysiologisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat voor depositie geeft poststreptococcen glomerulonefritis?

A

Sub-endotheliale depositie, granulair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Waardoor wordt poststreptococcen veroorzaakt?

A

Na een infectie met streptococcen circuleren er nog immuuncomplexen rond, die kunnen neerslaan in de nier, waardoor een nefritisch syndroom kan ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat zijn ANCA’s?

A

ANti Cytoplasmatische Antistoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Waartegen zijn ANCA’s gericht?

A

Antigenen in witte bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Bij welke ziekte komen ANCA’s voor?

A

Granulomatose met polyangiitis (GPA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Hoe heet het als ANCA’s geïsoleerd in de nier voorkomen?

A

Pauci immuun glomerulonefritis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat is er te zien bij fluorisentie bij ANCA geassocieerde glomerulonefritis?

A

Niets, de antistoffen zitten in de witte bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Leiden alle immuuncomplexen tot een nefritisch syndoom?

A

Nee, membraneuze glomerulopathie is een nefrotisch syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Waardoor wordt lupus nefritis veroorzaakt?

A

Door een chronische immuuncomplex ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Waarvan is het ziektebeeld bij lupus nefritis afhankelijk?

A

Waar de immuuncomplexen neerslaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Welke 6 functionele afwijkingen zijn er ten gevolge van tubulaire aandoeningen?

A
Verlaagde GFR
Proximale functie stoornis 
Distale RTA
'Tubulaire' proteinurie <3,5g/dag
Polyurie
Na verlies en hyperkaliemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Noem 3 voorbeelden van erfelijke tubulaire aandoeningen

A

Cystenieren
Aandoeningen van het tubulaire Na transport
Nefrogene diabetes inspidus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Hoe erven cystenieren over?

A

Autosomaal dominant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Hoe ontstaan cystenieren?

A

Sensorische cilium met polycystine I en II zorgt voor polarisatie, zonder cilium: proliferatie en binnenstebuiten
Na/K-ATPase aan de lumenkant
Cyste vult zichzelf door secretie de cel in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Rond welke leeftijd krijg je nierinsufficiëntie van cystenieren?

A

Rond de 60

76
Q

Noem 3 voorbeelden van aandoeningen van het tubulaire Na transport

A

Syndroom van Bartter: ingebouwd lisdiuretica
Syndroom van Gitelman: ingebouwd thiazide diuretica
ENaC aandoeningen (ENaC werkt harder of is kapot)

77
Q

Wat is nefrogene diabetes inspidus?

A

Circulerend ADH werkt niet, waardoor er een storing is in het concentratievermogen van de nier

78
Q

Hoe ontstaat nefrogene diabetes inspidus?

A

Door een mutatie in de ADH-receptor of in het AQP-2 gen

Verworven: bvb bij chronische Li therapie

79
Q

Wat is acute tubulus necrose?

A

Door prerenale factoren is ischemie onstaan, in regel reversibel

80
Q

Wat is de behandeling van ATN?

A

Ondersteundende behandeling met evt (tijdelijke) dialyse

81
Q

Wat is acute interstitiële nefritis?

A

Een allergische reactie op meestal medicatie

82
Q

Waar wordt acute interstitiële nefritis door gekenmerkt? En waar lijkt het op?

A

Veel eosinofiele granulocyten

Lijkt op afstotingsreactie niertransplantatie

83
Q

Noem 4 voorbeelden van chronische tubulointerstitiële nierziektes

A

Analgetica nefropathie
Balkan nefropathie
Chronische urineweg obstructie
Sikkelcelziekte

84
Q

Wanneer komt analgetica nefropathie voor?

A

Bij lang gebruik van sommige pijnstillers

85
Q

Waar komt balkan nefropathie voor? Waar komt het door?

A

In gebiedjes rond de Donau, komt door een bepaald plantje

86
Q

Hoe ontstaat een tubulointerstitiële nefritis door een chronische urineweg obstructie?

A

Door de verhoogde druk ontstaat de tubulointerstitiële nierziekte

87
Q

Hoe ontstaat de tubulointerstitiële nefritis bij sikkelcelziekte?

A

Rode bloedcellen lopen vast in vasa recta
Distale tubulaire functiestoornis
Lange lissen verdwijnen, waardoor het concentratievermogen verlaagd wordt
Hierdoor ontstaat een tubulaire acidose

88
Q

Hoeveel % van de hypertensie is secundair?

A

5-10%

89
Q

Hoeveel % van de bevolking heeft hypertensie?

A

30-40%

90
Q

Bij welke 7 factoren moet je denken aan een secundaire oorzaak van hypertensie?

A
Jonge pt
Plots ontstaan of verergeren
Negatieve familieanamnese
Hypertensieve crisis
Therapieresistentie
Kenmerkende symptomatologie
Afwijkingen Lo of routinelab
91
Q

Uit welke 3 waardes bestaat het routinelab?

A

Creatinine, K en urineonderzoek

92
Q

Welke 7 oorzaken zijn er voor een secundaire hypertensie?

A
Slaap-apnoe syndroom (OSAS)
Endocrien
Dieet/genotsmiddelen
Parenchymale nierziekten
(Reno)vasculair
Geneesmiddelen
Monogenetisch
93
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van secundaire hypertensie?

A

OSAS

94
Q

Hoe ontstaat hypertensie bij OSAS?

A

Door de constante stressprikkel door het niet ademen

95
Q

Welke 3 hormonen zijn verantwoordelijk voor endocriene oorzaken van secundaire hypertensie?

A

Adrenaline
Cortisol
Aldosteron

96
Q

Hoe heet de ziekte waarbij er teveel adrenaline is?

A

Feochromocytoom

97
Q

Wat is de functie van 11beta-HSD2?

A

Zet cortisol om in cortison

98
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van hypertensie waar je wat aan kan doen?

A

Primair hyperaldosteronisme

99
Q

Hoe herken je een primair hyperaldosteronisme?

A

Hypertensie
(Neiging tot) hypokaliemie
Kaliurese
Hoog aldo/laag renine

100
Q

In welke groep komt spontane renovasculaire hypertensie het meeste voor?

A

Jonge vrouwen

101
Q

Wat zijn 4 oorzaken van nierarteriestenose?

A

Atherosclerose
Fibromusculaire dysplasie
Arteritis
Coarctatio aortae

102
Q

Welke 5 geneesmiddelen kunnen zorgen voor hypertensie?

A
Corticosteroïden
Cyclosporine
Angiogeneseremmers
NSAID's
Orale anticonceptiva
103
Q

Wat is de nieuwe naam voor een hypertensieve crisis?

A

Hypertensief spoedgeval

104
Q

Wat is de definitie van een hypertensief spoedgeval?

A

Sterke verhoging van de bd, die wordt gecompliceerd door acute schade aan hersenen, hart, nieren, grote bloedvaten en ogen

105
Q

Wat is de pathofysiologie van een hypertensief spoedgeval?

A

Door een hoge bd komt er endotheelschade, wat leidt tot ischemie, wat leidt tot RAAS-activatie

106
Q

Waar is bij een hypertensief spoedgeval altijd sprake van?

A

RAAS-activatie

107
Q

Welke 3 typen orgaanschade zijn er bij een hypertensief spoedgeval?

A

Cardiovasculair
Cerebraal
Hypertensieve crisis met retinopathie, microangiopathie of acute nierinsufficiëntie

108
Q

Wat is retinopathie?

A

Vocht treedt uit kleine vaatjes in het oog

109
Q

Wat is hypertensieve encefalopathie?

A

(Sub)acuut organisch hersensyndroom ten gevolge van doorbraak vasodilatatie door het falen van de autoregulatie

110
Q

Wat zijn fragmentocyten?

A

Tekenen van orgaanschade

111
Q

Wat is letharigisch?

A

Sloom, traag, bij encephalopathie

112
Q

Noem 6 oorzaken van een hypertensief spoedgeval

A
Cocaïne
Adrenerge crisis
Glomerulonefritis
Geaccelereerde primaire of secundaire hypertensie
Sclerodermie/vasculitis
Preëclampsie
113
Q

Wat is de behandeling bij een hypertensief spoedgeval en waar moet je op letten?

A

Het verlagen van de bloeddruk

Je moet erop letten om niet te snel te verlagen doordat de hersenen de grens van autoregulatie verleggen

114
Q

Hoeveel verlaging van de bd kan je verwachten met bdverlagers?

A

5-10 mmHg

115
Q

Welke 9 klassen zijn er voor het verlagen van de bd?

A
Ca-antagonisten
ACE-remmers
AngII receptor blokkers
Directe renine-remmers
Diuretica
Betablokkers
Alfa1 receptorblokkers
Directe vaatverwijders
Centraal-aangrijpende middelen
116
Q

Wat doen Ca antagonisten, welke 2 groepen zijn er en wat is de belangrijkste bijwerking?

A

Vaatverwijding
Non-dihydropyridines en dihydropyridines
Belangrijkste bijwerking: enkeloedeem

117
Q

Welke 2 non-dihydrodipines zijn het belangrijkst?

A

Diltiazem

Verapamil

118
Q

Waarop eindigen alle dihydropyridines?

A

-dipine

119
Q

Waarop eindigen alle ACE-remmers?

A

-pril

120
Q

Wat is een nare bijwerking van ACE-remmers?

A

Droge hoest

121
Q

Waat moet je mee oppassen met het voorschrijven van ACE-remmers?

A

NSAID’s, dit samen kan leiden tot nierinsufficiëntie

122
Q

Waarop eindigen alle AngII blokkers?

A

-artan

123
Q

Wat is een voorbeeld van een renineremmer?

A

Aliskiren

124
Q

Wat zijn 4 bijwerkingen van diuretica?

A

Hyponatriemie
Jicht (kristallisering in gewrichten)
Hypokaliemie
Diabetes mellitus

125
Q

Wat zijn 2 voorbeelden van kaliumsparende diuretica?

A

Amiloride en triamtereen

126
Q

Waarop eindigen betablokkers?

A

-olol

127
Q

Waarop werken betablokkers ook?

A

Renineafgifte

128
Q

Werken betablokkers goed tegen hypertensie?

A

Nee

129
Q

Wat zijn 5 bijwerkingen van betablokkers?

A
Koude acra
Bradycardie
Moe/down
Impotentie
Bronchoconstrictie
130
Q

Waarop eindigen alle alfablokkers? En wanneer gebruik je ze?

A

-zozine

Je gebruikt ze bij een adrenerge crisis

131
Q

Wanneer gebruik je centraal-aangrijpende middelen? Noem een voorbeeld van een centraal-aangrijpend middel?

A

Bij zwangeren

Methyldopa

132
Q

Wat is een indicatie voor een ACE-remmer?

A

Nierinsufficiëntie

133
Q

Wat is een contraindicatie voor een ACE-remmer?

A

Zwangerschap

134
Q

Waar moet je opletten in het voorschrijven van antihypertensiva?

A

Geen verschillende RAAS blokkers met elkaar combineren

135
Q

Bij welke groep hebben RAAS blokkers meer zin?

A

Bij jongeren, daar is het RAAS actiever

136
Q

Hoe ontstaat oedeem bij een nefrotisch syndroom?

A

Meer eiwitten in het tubuluslumen, een van die eiwitten maakt een knip in het ENaC kanaal, waardoor deze niet meer uit het membraan kan en dus altijd openstaat, waardoor er meer Na+ gereabsorbeerd wordt

137
Q

Welke 3 soorten overleden donoren zijn er?

A

Hersendood
Circulatiestilstand
Donatie na euthenasie

138
Q

Welke 5 vormen van levende orgaandonatie zijn er?

A
Direct
Cross-over
Door bloedgroep heen
Door kruisproef heen
Anoniem/altruïstisch
139
Q

Wat zijn 3 voordelen van levende donatie?

A

Betere organen
Mogelijkheid voor optimale tijdstip
Moeilijk te transplanteren ontvanger wel transplanteren

140
Q

Welke 5 onderzoeken worden er gedaan bij ontvanger?

A
Bloedgroep
Anti-HLA antistoffen
Medische antistoffen
Risico op recidief nierziekte
Chirurgische beoordeling
141
Q

Bij welke GFR moet je een transplantatie?

A

Lager dan 15 mL/min

142
Q

Bij welke leeftijd ligt de grens om een niertransplantatie te geven?

A

Leeftijd maakt niet uit, het gaat om de biologische leeftijd

143
Q

Wanneer moet je beginnen met het starten van de uitgebreide medische screening voor een niertransplantatie?

A

Ongeveer 1 jaar voordat je verwacht dat de GFR lager wordt dan 15 mL/min

144
Q

Welke 4 soorten chirurgische complicaties zijn er mogelijk bij een niertransplantatie?

A

Trombose
Bloeding
Infectie
Lekkage/stenose urineleider

145
Q

Wanneer was de eerste succesvolle niertransplantatie?

A

1954

146
Q

Wat is een HLA-molecuul?

A

MHC molecuul, op een antigeenpresenterende cel (APC)

147
Q

Welke 4 soorten complicaties zijn er bij een niertransplantatie?

A

Chirurgisch
Bijwerkingen immunosuppressiva
Nadelen immunosuppressiva
Terugkeer oorspronkelijke nierziekte

148
Q

Hoeveel signalen zijn er nodig om een T-cel te activeren door een APC?

A

3

149
Q

Welke 3 immunosuppressiva worden eerst gegeven en hoelang worden deze sowieso gegeven?

A

Prednison
Tacrolimus
Mycofenolaat mofetil
Worden de eerste 3-4 maanden na transplantatie gegeven

150
Q

Welk van de immunosuppressiva wordt afgebouwd en welke slikken de patienten levenslang?

A

Prednison wordt afgebouwd
Tacrolimus
Mycofenolaat mofetil (Cellcept) slikken ze levenslang

151
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste bijwerkingen van prednison?

A

Suikerziekte
Overgewicht
Spierzwakte

152
Q

Wat is een andere naam voor tacrolimus?

A

Prograft

153
Q

Wat is de belangrijkste bijwerking van tacrolimus/prograft?

A

Nefrotoxisch

154
Q

Wat is het grootste nadeel van het gebruik van meerdere medicamenten bij een niertransplantatie?

A

Een combinatie van bijwerkingen

155
Q

Welke 4 nadelen zijn er bij het gebruik van immunosuppressiva?

A

Infecties
Kanker
HVZ
Nierschade

156
Q

Hoeveel % van de niertransplantatiept’s krijgt een infectie binnen de eerste 2 jaar?

A

80%

157
Q

Welke soort infectie komt het meeste voor na niertransplantatie?

A

Urineweginfectie

158
Q

Wat zijn na de urineweginfectie de 3 meest voorkomende infecties die optreden na niertransplantatie?

A

CMV PJP en EBV

159
Q

Wat is een risicofactor voor PJP

A

Hoge dosering prednison

160
Q

Wat kan je van EBV krijgen?

A

Lymfoom, maar kleine kans

161
Q

Welke soort kanker komt het meeste voor na niertransplantatie?

A

Huidkanker

162
Q

Welke 4 factoren spelen een rol in het krijgen van kanker na een niertransplantatie?

A

Oorzaak nierfalen
Tijd na transplantatie
Leeftijd van ontvanger
Intensie en duur immunosuppressie

163
Q

Wat is een van de meest gevreesde complicaties van een niertransplantatie?

A

PTLD (posttransplantation lymfoproliferative disease)

164
Q

Wat is het acute effect van tacrolimus?

A

Vasocontrictie afferente arteriole

165
Q

Wat is het chronisch effect van tacrolimus?

A

Vaten worden dikker

166
Q

Welk aanvullend onderzoek voer je als eerste uit bij verdenking rejectie? En welke daarna?

A

Eerst echo

Daarna nierbiopt

167
Q

Welke 2 medicijnen kan je geven voor rejectie van de nier?

A

Methylprednisolon (3 dagen, 500-1000 mg/dag)

Anti-T-cel therapie

168
Q

Welke klachten horen bij rejectie van de transplantatienier?

A

Geen!

169
Q

Welke behandeling zet je in bij ABMR (antistof gemedieerd)?

A

Therapie is niet duidelijk

170
Q

Welke 3 vormen van nierfunctie vervangende therapie zijn er?

A

Hemodialyse
Peritoneaal dialyse
Transplantatie

171
Q

Welke 4 fysische transportmechanismen zijn er?

A

Diffusie (conc. gradiënt)
Osmose (meer deeltjes, dus water aanzuigen)
Filtratie (door de verhoogde druk verplaatst het water zich)
Convectie (kleine deeltjes verplaatsen mee met het water)

172
Q

Welk fysisch transportmechanisme wordt voornamelijk gebruikt bij peritoneale dialyse?

A

Osmose

173
Q

Wat is de definitie van klaring?

A

Hoeveelheid plasma die in gegeven tijd ontdaan wordt van een stof

174
Q

Hoe wordt de effectiviteit van dialyse aangegeven?

A

Als klaring

175
Q

Hoe werkt een cimino fistel?

A

A. radialis wordt verbonden met v. cephalica

176
Q

Hoe wordt de centrale vene aangeprikt?

A

Checken met echo
Zuigen aan spuitje tot je donkerrood bloed ziet
Snel metalen voerdraad/veer door de naald, tot rechteratrium
Naald weghalen, katheter over voerdraad

177
Q

Hoe werkt de kunstnier?

A

Holle fibers, waar bloed stroomt

Aan de randen van de fibers vindt diffusie plaats

178
Q

Welke 2 vormen van peritoneale dialyse zijn er?

A

CAPD

APD

179
Q

Hoe werkt een CADP?

A

Katheter in pt
Schoon dialysevloeistof met suikers in buikholte
Peritoneum visceralis als membraan
Osmose
Dialyse vloeistof loopt in andere zak terug

180
Q

Welke venes kunnen in de acute setting aangeprikt worden? Welke heeft de voorkeur? Waarom?

A

Jugularis (voorkeur)
Subclavia (meer kans op stenoses)
Femoralis

181
Q

Hoevaak moet een pt een CAPD uitvoeren?

A

4x 20 min/dag

182
Q

Wat is APD?

A

Nachtelijk, kan gebruikt worden bij kinderen of ouderen

183
Q

Wat is een belangrijke complicatie bij peritoneale dialyse?

A

Peritonitis

184
Q

Welke fysische transportmechanismes worden door HD of PD gebruikt?

A

Diffusie: allebei
Filtratie: HD
Osmose: PD

185
Q

Welke 3 soorten HD heb je?

A

Centrum
Nachtelijke dialyse
Thuisdialyse

186
Q

Welke 6 groepen geneesmiddelen kan je geven aan een pt met nierfalen?

A
Geactiveerde (!) vitamine D
Fosfaatbinders
Kaliumbinders
Antihypertensiva
EPO en Fe
Bicarbonaat
187
Q

Waarom is het handig dat EPO gemaakt wordt in de nier?

A

Zuurstofspanning constant en laag