Week 12: Hypofysetumoren en botstofwisseling Flashcards

1
Q

Uit welke 3 hoofdgroepen bestaat bot? En hoeveel % van totaal maken deze groepen uit?

A

Botmatrix 90%
Bloedvaten 8%
Cellen 2%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bestaat de botmatrix? En hoeveel van het totale bot maken deze uit?

A
Mineraal 60%
EC eiwitmatrix (collageen I en andere eiwitten) 30%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke stamcellen worden osteoblasten gevormd?

A

Mesenchymale stamcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit welke stamcellen worden osteoclasten gevormd?

A

Hematopoetische stamcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke stamcellen worden osteocyten gevormd?

A

Mesenchymale stamcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke vorm hebben geactiveerde osteoblasten?

A

Kubusvormig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoeveel van totale botcellen zijn ongeveer osteoblasten?

A

4-6%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoeveel % van totale botcellen zijn osteocyten?

A

90-95%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 3 functies hebben osteocyten?

A

Sensor van mechanische belasting
Regulatie botopbouw
Regulatie fosfaathomeostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Door middel van welke stof kunnen osteocyten de fosfaathuishouding beïnvloeden?

A

FGF23

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is histologisch kenmerkend voor osteoclasten?

A

Meerdere kernen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe werkt botresorptie door osteoclasten?

A

Een afgesloten component wordt blootgesteld aan een sterk zuur (HCl) en enzymen die zorgen voor het oplossen van de botmatrix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 3 stoffen hebben een effect op de regulatie van osteoclastvorming en wat is hun functie?

A

RANK: receptor op osteoclastvoorlopercellen
RANKL: afgegeven door osteocyten, ligand voor RANK
OPG: decoy receptor, door osteoblasten geproduceerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er met osteoclasten en adipocyten bij veroudering?

A

Minder osteoclasten

Meer adipocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoeveel % van de botmassa bestaat uit trabeculair bot?

A

20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar in het bot bevindt het trabeculair bot zich?

A

Uiteinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de ombouw van trabeculair bot?

A

Hoog, 20-30%/jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de 2 functies van trabeculair bot?

A

Sterkte en elasticiteit

Mineraal metabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat voor soort bot bepaalt de vorm?

A

Corticaal bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoeveel % van de botmassa bestaat uit corticaal bot?

A

80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de ombouw van corticaal bot?

A

2-3%/jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de 3 functies van corticaal bot?

A

Biomechanische sterkte
Aanhechtingsplek pezen en spieren
Bescherming beenmerg en stamcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het osteon?

A

Lagen van bot met centraal kanaal voor bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is een andere naam voor osteon?

A

Haverse systemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is het periosteum?

A

Vlies aan de buitenkant van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Uit welke lagen bestaat het periost?

A

Bw en collageen

Cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn de 3 functies van het periost?

A

Zenuwvezels
Diktegroei bot
Verbinding spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het endosteum?

A

Vlies aan de binnenkant van het botweefsel, mergholte, haverse kanalen en trabeculair bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Uit hoeveel lagen bestaat het endosteum?

A

1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de functie van het endosteum?

A

Rol in groei en ontwikkeling bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wanneer begint de botvorming?

A

6-8e week embryonale ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke 2 vormen van botvorming zijn er?

A

Endochondrale

Intramembraneus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe werkt endochondrale botvorming?

A

MSC veranderen in chondrocyten en die geven vervolgens kraakbeenmatrix af, wat verkalkt tot bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Waar zitten de primaire en secundaire ossificatie centra?

A

Primair in diafyse

Secundair in epifyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welke botten worden gevormd door intramembraneuze vorming?

A

Schedel en sleutelbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe werkt intramembraneuze botvorming?

A

Osteoblasten worden osteocyten en die geven botmatrix af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe werkt diametergroei van botten?

A

Afbraak van binnen en groei van buiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoeveel % van het skelet ondervindt remodelling/jaar?

A

5-10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is BMU?

A

Bone remodelling unit, bestaat uit osteoclast en osteoblast in hetzelfde gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is het effect van sclerostine?

A

Verlaagde osteoblasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is osteoporose?

A

Verlaagde botmineraal dichtheid (BMD)

Verminderde trabekels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is sclerostease?

A

Verlaagde sclerostine expressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is een andere naam voor sclerostease?

A

Van Buchem syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de wet van wolf?

A

Bot past externe en interne vorm aan op mechanische belasting?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe werkt de wet van wolf?

A

Mechanische belasting zorgt voor een verlaagde sclerostine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hoe verandert het corticale bot tijdens veroudering?

A

Vergrootte diameter, dunnere cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Hoeveel % van het Ca bevindt zich in het skelet en hoeveel erbuiten?

A

99% skelet

1% EC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Hoeveel % van het fosfaat bevindt zich in het skelet en hoeveel erbuiten?

A

85% skelet

15% EC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is zijn 3 effecten van PTH op de nier?

A

Terugresorptie van Ca in de distale tubulus, waardoor de renale Ca-drempel verhoogd wordt
Renale P-drempel wordt verlaagd
1alfa-hydrolase wordt verhoogd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

In welke vormen kan Ca vervoerd worden in de circulatie? Hoeveel % is dat?

A

50% geïoniseerd
40% eiwit gebonden
10% gecomplexeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Welke vorm van Ca in de circulatie wordt gemeten tijdens een bloedtest?

A

Een combinatie van alle3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is het effect van verhoogd albumine op het totaal Ca in de circulatie?

A

Verhoogde resorptie Ca uit het bot, waardoor het totaal Ca omhoog gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is de functie van PTH op de bothuishouding?

A

Mobilisatie Ca en P uit skelet via stimulatie osteoclasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Hoe gaat de activatie van vitamine D?

A

Eerst geactiveerd in de lever, daarna in de nier door PTH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is het effect van calcitonine?

A

Verlaagde botresorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is het effect van calcitonine op Ca huishouding?

A

Geen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hoe zorgt PTH voor een verlaagde P-drempel in de nier?

A

PTH remt NaPi in de nier, waardoor P wordt uitgescheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Welke 2 effecten heeft FGF23 op de fosfaathuishouding?

A

Verlaagde NaPi, waardoor P wordt uitgescheiden

Verlaagde vitamine D, waardoor er minder P geabsorbeerd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Door welke 2 oorzaken kan FGF23 verhoogd zijn?

A

X-linked mutatie

Tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is de functie van 1alfa-hydrolase?

A

25(OH)D omzetten naar 1,25(OH)D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Met welke test begin je bij een hypocalciaemie?

A

PTH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Welke test vraag je aan bij een hypocalciaemie met een hoog PTH?

A

25(OH)D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Welke test vraag je aan bij een hypocalciaemie met een hoog PTH en normaal 25(OH)D

A

1,25(OH)D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Welke test vraag je aan bij een hypercalciaemie?

A

PTH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Welke test vraag je aan bij een hypercalciaemie met een laag PTH?

A

25(OH)D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Welke test vraag je aan bij een hypercalciaemie met een laag PTH en een laag of normaal 25(OH)D?

A

1,25(OH)D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat is osteopeen?

A

Weinig bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Noem 8 risicofactoren voor osteoporose

A

Postmenopauzale vrouwen
Oudere mannen (70+)
Vrouwen en mannen met fractuur in voorgeschiedenis
CS gebruik >3 maanden
Verlaagd gewicht (<60kg)
Positieve familieanamnese voor osteoporose
Verlaagde mobiliteit en zittende levensstijl
Neiging tot frequent vallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat is belangrijk om naar te kijken bij osteoporose?

A

Wervelfracturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Welke 3 graderingen heb je bij wervelfracturen?

A

Graad 1: 20-25% inzakking
Graad 2: 25-40% inzakking
Graad 3: >40% inzakking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Bij welke graderingen wervelfracturen moet men gaan behandelen?

A

Bij graad 2 en 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat is de gouden standaard voor diagnose osteoporose?

A

DEXA-scan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Hoe wordt de metacarpaalindex gemeten?

A

Cortex dikte beide kanten/complete diameter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat is osteomalacie?

A

Verlaagde CaP in het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat zijn looser’s zone?

A

Zwarte lijntjes die lijken op breuken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat is Kahler?

A

Plaatselijk verminderde botdichtheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Hoe wordt een meting van de botdichtheid ook wel genoemd?

A

Botdensitometrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Welke 4 soorten botsenditometrie heb je?

A

DEXA
CT
MRI
Echo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Hoe werkt de DEXA-scan?

A

2 soorten stralingen, terugkaatsing wordt gemeten

80
Q

Wat is een T-score?

A

Afwijking meting t.o.v. gemiddelde waarde voor jongvolwassenen

81
Q

Wat is een z-score?

A

Afwijking meting t.o.v. gemiddelde waarde voor leeftijd en gewichtsgenoten

82
Q

Wat zijn de spec en sens van de DEXA-scan?

A

Hoge spec

Lage sens

83
Q

Wanneer heeft iemand een normale BMD?

A

T>-1

84
Q

Wanneer heeft iemand osteopenie?

A

T -1 tot -2,5

85
Q

Wanneer heeft iemand osteoporose?

A

T<-2,5

86
Q

Wanneer heeft iemand ernstige osteoporose?

A

T<-2,5 + fractuur

87
Q

Hoelang is ons dag- en nachtritme?

A

25 uur

88
Q

Wat is een NFA?

A

Niet functionele adenomen

89
Q

Noem 5 soorten hypofysetumoren van meest naar minst voorkomend

A
NFA
Prolactinoom
Acromegalie (te hoog GH)
Ziekte van Cushing
Secundaire hyperthyreoïdie
90
Q

Wat is het meest voorkomende symptoom bij een prolactinoom?

A

Geen cyclus, omdat LH/FSH verdrukt wordt

91
Q

Welk gedeelte van het zich valt als eerste uit bij een hypofysetumor?

A

Buitenvelden

92
Q

Wanneer is de piekincidentie voor NFA?

A

40-60 jaar

93
Q

Hoe stel je de diagnose NFA?

A

Eerst andere diagnoses uitsluiten

94
Q

Wat is een cranofanginoom en wanneer komt deze het meest voor?

A

Embryonale cellen naar tumor, meest bij kinderen of ouderen

95
Q

Wat zijn 3 behandelingen voor een hypofysetumor?

A

Transsphenoidaal
Radiotherapie
(Medicamenteus)

96
Q

Wat is galactorrhea?

A

Melk zonder kind

97
Q

Bij welke 4 omstandigheden is prolactine verhoogd?

A

Hypothyreoïdie
Levercirrose
Zwangerschap
Medicatie

98
Q

Wat is een remmer voor prolactine?

A

Dopamine

99
Q

Wanneer heb je te maken met een macroprolactinoom?

A

Prolactine >15x normaal

100
Q

Wat doe je bij prolactine <15x normaal?

A

Eerst de rest uitsluiten, dan een MRI, bij tumor <5mm alleen behandelen bij klachten, bij tumor >5mm NFA uitsluiten en daarna behandelen

101
Q

Noem 5 klachten van agromegalie

A
Hoofdpijn
Transpireren
Gewrichtsklachten
Moeheid
Paresthesiën
102
Q

Hoe wordt de diagnose agromegalie gesteld?

A

Alleen bij pt die agromegaal lijken, IGF-I waarde meten

103
Q

Wat zijn 2 behandelingen voor agromegalie?

A

Somatostatine agonist

Pegvisomant, GH-receptor blokker

104
Q

Bij welke ziekte passen paarse striae?

A

Cushing

105
Q

Wat is de functie van cispeptide hormonen?

A

Sturen puberteit aan

106
Q

Hoeveel % van vrouwen na 50 breekt een bot door osteoporose?

A

1/3

107
Q

Hoeveel % van mannen na 70 breekt een bot door osteoporose?

A

1/5

108
Q

Wanneer is de piekbotmassa?

A

Rond 30

109
Q

Hoe kan je de menopauze herkennen aan een grafiek van botmassa?

A

Sterke daling

110
Q

Wat voor effect heeft menopauze op osteoclasten? En hoe?

A

Oestrogenen verlaagd, waardoor RANKL verhoogd en OPG verlaagd wordt en osteoclasten verhoogd wordt

111
Q

Wat doet aromatase?

A

Zet androgenen in vet om in oestrogenen

112
Q

Wat gebeurt er met de kans op recidief breuk?

A

Eerst snel omhoog, maar neemt daarna af

113
Q

Wat voor effect hebben GC op bothuishouding?

A

Remmen botaanmaak, door apoptose blasten en cyten

114
Q

Wat is de meest voorkomende oorzaak van secundaire osteoporose?

A

Glucocorticoïd gebruik

115
Q

Hoeveel % van glucocorticoïdgebruikers krijgt osteoporose?

A

50

116
Q

Welke 3 onderzoeksindicaties zijn er voor osteoporose?

A

50+recente fractuur
Gs gebruik en >40
Risico voor fractuur, zonder fractuur en zonder GS, >60, door puntenscore

117
Q

Wat is het FRAX-model?

A

Voorspelt 10-jaars fractuurkans

118
Q

Welke 3 niet medicamenteuze behandelingen zijn er voor osteoporose?

A

Beweging
Niet roken/geen alcohol
Niet te veel/te snel afvallen

119
Q

Noem 2 vormen van osteoporose preventie

A

Valpreventie

Verminderen valimpact

120
Q

Welke 2 soorten medicamenteuze behandelingen zijn er voor osteoporose?

A

Antiresorptiva

Anabolica

121
Q

Waar staat SERM voor?

A

Selective Estrogen Receptor Modulator

122
Q

Noem een voorbeeld van SERM?

A

Raloxifene

123
Q

Waar werkt raloxifene als agonist en waar als antagonist?

A

Agonist op bot en hart

Antagonist op borst en baarmoeder

124
Q

Wat is het effect van raloxifene op wervelfracturen, niet-wervelfracturen en heupfracturen?

A

Minder wervelfracturen

Geen effect niet-wervel en heupfracturen

125
Q

Wat is de werking van de bisfosfanaten?

A

Vermindering functioneren osteoclasten

Verminderde botturnover

126
Q

Noem 4 voorbeelden van bisfosfanaten

A

Alendronaat
Risedronaat
Ibandronaat
Zolededronaat

127
Q

Wat is het effect van alendronaat en risedronaat op wervel, niet wervel en heupfracturen?

A

Alles verlaagd

128
Q

Wat is het effect van ibandronaat op wervel en niet wervelfracturen?

A

Verlaagd

129
Q

Wat is het effect van zolededronaat op wervel en heupfracturen en mortaliteit van heupfracturen?

A

Verlaagd

130
Q

Hoe wordt zolededronaat toegediend?

A

1x/jaar IV

131
Q

Wat gebeurt er na het staken van bisfosfanaten?

A

Effecten op BMD en botturnover houden enige tijd aan

132
Q

Noem 4 bijwerkingen van bisfosfanaten

A

Maag-darmklachten
Osteonecrose kaak
Relatie atriumfibrillatie
Atypische femurbreuk

133
Q

Wanneer komt osteonecrose van de kaak vooral voor?

A

iv, bij hoge dosering en verhoogde kans bij tandartsingrepen

134
Q

Hoevaak komt een atypische femurbreuk voor bij bisfosfanaten?

A

1:1000 gebruiksjaren

135
Q

Hoe werkt denosumab?

A

Antilichamen tegen RANKL

136
Q

Hoevaak wordt denosumab toegediend?

A

2x/jaar

137
Q

Wat gebeurt er bij het stoppen van denosumab?

A

BMD snel verlaagd, dus je moet kunnen nabehandelen

138
Q

Wat is teriparatide?

A

Humaan parathyroid hormoon, aminozuur 1-34

139
Q

Waarom zorgt teriparatide voor botaanmaak, terwijl PTH voor afbraak zorgt?

A

Wordt met pulsen toegediend, terwijl PTH meestal constant is, waardoor de aanmaak meer gestimuleerd wordt dan de afbraak

140
Q

Wat is ramososumab?

A

Antilichaam tegen sclerostine

141
Q

Wat zijn een voor- en nadeel van ramososumab t.o.v. alendronaat?

A

Voordeel: werking is beter
Nadeel: meer HVZ

142
Q

Wat is een contraindicatie voor ramososumab?

A

MI of beroerte gehad

143
Q

Met welke medicijnen voor osteoporose begin je altijd?

A

Alendronaat of risedronaat

144
Q

Wat doe je als alendronaat of risedronaat niet werkt/CI is/pt het niet verdraagt?

A

Zoledronaat
Donosumab
Aldendronaat in drankvorm

145
Q

Wanneer mag je direct beginnen met teriparatide?

A

Bij T<-1,5 in heuphals, totale heup of lumbale wervelkolom + 2 2e-graadswervelfracuren of 1 3e graads

146
Q

Wanneer mag je romososumab voorschrijven?

A

Post-menopauzaal + BMD T-score laag + heupfractuur, zonder CVA of MI in VG

147
Q

Wat moet er na anabolica altijd gebeuren?

A

Nabehandelen

148
Q

Wanneer moet er bij osteoporosemedicatie geevalueerd worden?

A

Bij bisfosfanaten na 5 jaar

Bij denosumab of zoledronaat na 3 jaar

149
Q

Wat moet er bij een hoog fractuurrisico altijd gegeven worden?

A

Leefstijladvies

150
Q

Hoelang is de ureter?

A

20-30 cm

151
Q

Hoe breed zijn de ureters?

A

3mm

152
Q

Waar zitten de fysiologische vernauwingen in de ureters?

A

UPJ, iliacaal en UVJ

153
Q

Welke ziekte past bij flankpijn?

A

Niersteen

154
Q

Welke ziekte past bij koliekpijn?

A

Uretersteen

155
Q

Welke ziekte past bij strangurie?

A

Blaassteen

156
Q

Hoe uit koliekpijn zich?

A

Hevig
Aanvalsgewijs
Misselijkheid
Bewegingsdrang

157
Q

Waar straalt koliekpijn naar uit?

A

Van flank naar lies

158
Q

Op welke 2 manieren kan een niersteen zich vormen?

A

Supersaturatie

Randell’s plaque

159
Q

Hoeveel van de stenen zijn CaOx stenen?

A

80%

160
Q

Hoeveel van de stenen zijn struviet?

A

11%

161
Q

Hoeveel van de stenen zijn urinezuur?

A

3%

162
Q

Hoeveel van de stenen zijn cystine?

A

1%

163
Q

Welke stenen zijn zacht?

A

Urinezuur en infectiestenen

164
Q

Hoe worden infectiestenen gevormd?

A

Bacteriën en een verhoogd pH

Ammonium+Mg of P slaat neer

165
Q

Wat is een brushietsteen?

A

Ca-steen

166
Q

Wat zijn Houdsfields units?

A

Hoeveelheid wit in steen

167
Q

Welke stenen kunnen oplosbaar zijn?

A

Urinezuurstenen

168
Q

Wat is een renogram?

A

Radioactief inbrengen, kijken hoelang het duurt voor klaring, voor functie

169
Q

Noem 8 verschillende behandelingen voor nierstenen

A
Pijnstilling en wachten op klaring
Medical expulsive therapie (MET)
Chemolyse
ESWL
URS
PNL
Nefrectomie
Niks, bij asymptomatisch
170
Q

Wanneer gebruik je MET? En wat doe je?

A

Bij distale steen, alfa blokker geven

171
Q

Wat doe je bij chemolyse en wanneer kan je deze gebruiken?

A

Alkalyseren, alleen bij urinezuursteen

172
Q

Waar staat ESWL voor?

A

Extracorporal shockwave lithotripsy

173
Q

Hoe wordt de steen gelokaliseerd bij ESWL?

A

Echo/x-doorlichting

174
Q

Bij welke steengrootte wordt ESWL gebruikt?

A

<20mm

175
Q

Hoe goed werkt ESWL?

A

50-80% is steenvrij

176
Q

Noem 6 CI voor ESWL

A
Zwanger
Bloedingsneiging
Urosepsis
Morbide obesitas
Aneurysma
Anatomische obstructie distaal van steen
177
Q

Noem 9 operatieindicaties bij nierstenen

A
Steengroei
Verhoogd risico steenvormers
Obstructie
Infectie
Pijn en hematurie
Steenstraat
Steen >15mm
Comorbiditeit
Risicovol beroep of veel reizen
178
Q

Hoe werkt semiregide URS?

A

Met een vrij stijve staaf door plasbuis om steen te vergruizen met laser fragmentatie

179
Q

Bij welke steengrootte wordt semiregide URS gebruikt?

A

<1cm

180
Q

Hoe goed werkt semiregide URS? Hoevaak treden complicaties op

A

70-100% steenvrij

5-30% complicatie

181
Q

Wanneer wordt een flexibele URS gebruikt?

A

Steen in ureter, pyelum of calyx

Kan ook bij bloedingsneiging

182
Q

Hoe goed werkt flexibele URS?

A

70-90% steenvrij

183
Q

Waarom wordt flexibele URS niet vaak gebruikt?

A

Snel kapot

184
Q

Wat is PNL?

A

Percutane nefrolitholapaxie

185
Q

Wanneer wordt PNL gebruikt?

A

Grote calyx of pyelumsteen

186
Q

Hoe goed werkt PNL?

A

75% steenvrij

187
Q

Wanneer wordt voor open chirurgie gekozen?

A

UPJ stenose

188
Q

Hoeveel % van niersteenbehandelingen zijn open?

A

1,5

189
Q

Hoelang duurt de afbraak van bot?

A

2-3 werken

190
Q

Hoelang duurt de aanmaak van bot?

A

2-3 maanden

191
Q

Wat voor effect heeft citraat op steenvorming?

A

Minder stenen, omdat het een oplosbaar complex met Ca vormt, waardoor er minder Ca over is om CaOx te maken

192
Q

Wat doet een Goldner kleuring?

A

Gemineraliseerd weefsel groen en osteoïd rood

193
Q

Wat doet een ZF kleuring?

A

Alleen osteoclasten kleuren

194
Q

Wat is de ziekte van Paget?

A

Verhoogde botombouw

Door virale infectie osteoclasten

195
Q

Welke 3 fases kent de ziekte van Paget?

A

Osteolytisch
Balans
Osteosclerotisch