week 11 Flashcards

1
Q

vasculitis grote bloedvaten

A
  • behandelen met IL-6 blokker
  • arteritis temporalis –> bloedvaten in hoofd –> bindheid
  • ziekte van takayasu –> jonge aziatische vrouwen –> aneurysma ruptuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vasculitiden middelgrote bloedvaten

A
  • polyarteritis nodosa

- kawasaki

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

polyarteritis nodosa

A
  • aspecifiek begin
  • vasculitis fase: huid, zenuwen, tractus digestivus, hart
  • sterke associatie hepatitis B
  • volwassenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kawasaki

A
  • kinderziekte
  • kwijlen en huiduitslag
  • aardbeientong
  • coronairen zijn aangedaan
  • kind liever geen prednison dus antistoffen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vasculitiden kleine bloedvaten (immuuncomplex gemedieerd)

A
  • henoch-schonlein
  • hypersensitivity vasculitis
  • cryoglobulinaemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

henoch schonlein

A
  • IgA bindt aan onbekend antigeen, en slaat neer in de huid (met name benen)
  • vaak volgend op infectie (daardoor antistofproductie)
  • kan ook in buik voorkomen en nieren, geeft altijd koorts
  • met name bij kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hypersensitivity vasculitis

A
  • beperkt tot de huid
  • vaak veroorzaakt door geneesmiddelgebruik
  • onderscheidt henoch schonlein is wel of geen IgA deposities
  • behandeling is stoppen met geneesmiddel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cryoglobulinaemie

A
  • cryoglobulines zijn eiwitten die neerslaan bij kood
  • mensen met dit ziektebeeld maken deze eiwitten in hun bloed
  • veel symptomen in periferie (koudst)
  • vaak als onderliggend ziektebeeld een hematologische maligniteit (heel ernstig ziektebeeld)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wanneer werd antibiotica ontdekt

A

1944, na wereldoorlog werden ziektekiemen ontdekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

oorzaken terugkeer infectieziekten na 1980

A
  • nieuwe ziekten
  • klimaatverandering: verspreiding tropische ziekte
  • globalisering
  • resistentie antibiotica
  • social media –> massahysterie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

epidemie omschrijving

A

1) progressive revelation: van ontkenning naar herkenning
2) managing randomness: een reden verzienden door medische kennis te combineren met morele/sociale aannames
3) negotiating public respons: maatregelen
4) epiloog: evaluatie (restrospective moral judgement)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Guillain Barré syndroom

A

neurologische uitval voorafgegaan aan een infectie of vaccinatie 1-4 weken daarvoor.

  • ziekte treft perifere zenuwen (nog wel bewustzijn)
  • twee varianten: motore GBS (afwezigheid van gevoelsstoornissen), MFS (paralyse oogspieren, ataxie en areflexie)
  • slechte prognose, langdurige invalidatie
  • altijd lumbaalpunctie om ontsteking CZS uit te sluiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

pathogenese GBS

A
  • anti-ganglioside antistoffen tegen de zenuw (twee varaianten aman en aidp)
  • deze worden gevormd via het mechanisme van moleculaire mimicry na een onschuldige infectie, vaak campylobactor jejuni
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ANA

A

als je ana negatief bent kun je SLE eigenlijk uitsluiten, andersom niet, want ANA is niet alleen specifiek positief bij SLE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is een goede maat voor ziekteactiviteit bij SLE

A

complementfactoren, verlaagd bij actieve ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

pathogenese SLE

A

er zijn auto-antistoffen (kan tegen elk orgaan en cel) en daarna een abnormale immuunrespons –> complement activeert de neutrofiele granulocyten, deze plakken aan de vaatwand en zorgen voor destructie

17
Q

GPA

A

= anca-geassocieerde vasculitis

18
Q

ANCA antistoffen

A

antistoffen tegen stoffen in het cytoplasma van neutrofiele granulocyten, pathogeen

19
Q

verschil GPA en EGPA

A

GPA:

  • begint met bovenste luchtwegproblemen
  • zadelneus, rhinits, zweertjes neus
  • groot deel krijgt nierbetrokkenheid
  • komen makkelijk van prednison af
  • c- ANCA

EGPA

  • alle patienten beginnen met astma
  • kunnen moeilijk van prednison afkomen
  • neuspoliepen
  • P-anca
20
Q

pathogenese GPA

A

heeft niet alleen te maken met anca geassocieerd … maar ook met de complementfactor CH5 die bij patienen in verhoogde mate aanwezig is –> ernstige ontsteking