week 10 Flashcards

1
Q

Waar metastaseert borstkanker vooral naar?

A

long, lever, bot
Eventueel nog naar huid, longholte (pleuritis carcinomatosa), de buikwand, buikholte (peritonitis carcinomatosa), de eierstokken en de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn kenmerken van een pappacarcinoom?

A

De tumor is bij mannen vaker hormoongevoelig, vaker al naar de oksel uitgezaaid (N) en er zijn vaker genetische afwijkingen. Risicofactoren voor mannen zijn obesitas, testiculaire afwijking, bestraling van de thorax en etniciteit. Het fenotype is meestal ER/PR/AR+, HER2- en luminal B.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke risicofactoren zijn er voor een mammacarcinoom?

A
  • Toegenomen leeftijd > 45 vs < 25 jaar.
  • mutatie van BRCA1 of 2
  • Geografische regio Noord-Amerika en Noord-Europa vs verre Oosten, Afrika en Zuid-Amerika
  • Dicht klierweefsel (hoge densiteit)
  • atypische benigne proliferatieve borstklierafwijkingen
  • bestraling op mediastinum in voorgeschiedenis
  • eerdere mammacarcinoom in voorgeschiedenis
  • late menopauze, nullipariteit, vroege menarche
  • late leeftijd eerste kind > 35 jaar vs < 20 jaar
  • hormonale substitutietherapie (HST)
  • orale anticonceptie
  • BMI > 35 (postmenopauzaal)

veel lichamelijke inspanning verminderd de kans op borstkanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke klachten passen bij een mammacarcinoom?

A
  • palpabele afwijking in de mamma
  • ingetrokken tepel
  • inflammatie van de mamma, ulceratieve afwijkingen
  • pijn is slechts zelden de primaire klacht

Meestal zijn er echter geen klachten en wordt het carcinoom als toevalsbevinding of door screening gevonden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke aanvullende diagnostiek is er bij een mammacarcinoom?

A
  • mammagrafie
  • echografie mamma
  • cytologische punctie
  • histologisch biopt
  • MRI
  • echo oksel
  • (botscan)
  • (CT-scan)
  • (PET-scan)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer wordt een MRI ingezet bij mammacarcinoom?

A
  • screening hoogrisicopatiënten
  • diagnostische discrepantie tussen verschillende onderzoeken
  • preoperatief (wel/geen borstsparende behandeling mogelijk?)
  • lobulair carcinoom en wens tot borstsparende behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij curatieve chirurgie, waarvan is de keuze voor ernaast systemische therapie en/of radiotherapie afhankelijk?

A
  • keuze wel/niet borstsparende chirurgie
  • TNM-stadium
  • overige tumorkenmerken: receptoren (ER, PR en Her2) en mate van agressiviteit (gradering en wel/geen lymfangioinvasie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke verschillende afwijkingen kunnen er in de borst voorkomen?

A

Goedaardig:
- mastopathie = fibrocysteuze verandering apocriene metaplasie
- hyperplasie
- fibroadenoom

Kwaadaardig-voorstadium = carcinoma-in-situ
- ductaal = DCIS
- lobulair = LCIS

Kwaadaardig
- adenocarcinoom
- sarcoom/maligne phyllodes tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat voor type tumor is de phyllodes tumor?

A

Het is een fibro-epitheliale tumor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf de twee type carcinoma in situ.

A

Ductaal carcinoma in situ (DCIS): groeit in de buissystemen. Er is vaak microkalk zichtbaar waardoor het door screening vaker gevonden wordt. De cellen zijn sterk begrensd. Voorstadium van no special type groep (NST)

Lobulair carcinoma in situ (LCIS): geen symptomen en meestal geen calcificaties. Het is een toevalsbevinding bij microscopie. Het is vaak diffuus en bilateraal doordat er verlies is van E-cadherine. Voorstadium van special type groep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Volgens welke drie criteria wordt de differentiatiegraad van een adenocarcinoom bepaald?

A
  • Mate van buisvorming (meer is beter)
  • Mate van atypie (lager is beter)
  • Mitose-activiteit (lager is beter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer is borstsparende chirurgie niet mogelijk?

A

Grote tumor in kleine borst, patiënt is in verleden bestraald, in meerdere kwadranten van de borst is tumor/DCIS aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de behandeling bij een T4 tumor?

A

Er wordt eerst neoadjuvante (eigenlijk inductietherapie) chemotherapie toegepast om de tumor kleiner te maken zodat later een radicale operatie mogelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer wordt er radiotherapie gegeven als adjuvante therapie?

A
  • Bij mammasparende chirurgie
  • Bij grote tumor met slechte kenmerken (bestraling op thoraxwand)
  • locoregionaal: bij > 3 lymfkliermetastasen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke verschillende opties voor mammareconstructie zijn er?

A
  • oncoplastische chirurgie
  • protheses
  • autoloog weefsel (i.h.a. rug) en prothese
  • uitsluitend autoloog weefsel (rug, buik, billen of benen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is oncoplastische chirurgie?

A

Toepassing van plastische chirurgische technieken bij borstsparende chirurgie. Tot 10% volume-excisie bij MST geeft esthetisch acceptabel resultaat.

17
Q

Wat zijn indicaties en contra-indicaties voor oncoplastische chirurgie?

A

Indicaties: asymmetrie, een grote tumor in een kleine borst, ptosis (hangende borst), een wens voor een kleinere borst of patiënten die niet in aanmerking komen voor latere plastische chirurgie.

Contra-indicaties: hoge kans op irradicale resectie, T4 tumoren, multicentrisch mammacarcinoom, microcalcificaties door de hele mamma en inflammatoir carcinoom.

18
Q

Welke twee technieken voor oncoplastische chirurgie zijn er?

A

Volume displacement = zonder toevoeging van weefsel.
Volume replacement = met toevoeging van weefsel (doorgaans aangrenzend aan de borst, bv Latissimus Dorsi)

19
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van prothesereconstructie (met tissue expander)?

A

Voordelen: relatief eenvoudig, korte OK-duur, geen extra littekens en geen desastreuze complicaties.

Nadelen: twee ingrepen nodig, voelt minder natuurlijk, kans op kapselcontractuur of malpositie, kan niet na RT en vaak revisie nodig.

20
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van een operatie met autoloog weefsel (latissimus dorsi) met prothese reconstructie (met TE)?

A

Voordelen: gemiddelde moeilijkheidsgraad, goed doorbloed weefsel, introductie huid, natuurlijker, ook na RT mogelijk, geen desastreuze complicaties.

Nadelen: Opoffering LD, draaien patiënt tijdens operatie, extra litteken, seroom rug, vaak 2 ingrepen, kans op kapselcontractuur en prothesemalpositie.

21
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van een volledig autologe reconstructie (DIEP)?

A

Voordelen: volledig lichaamseigen, introductie huid en volume, natuurlijk aspect, ook na RT mogelijk, één ingreep, buikwandcorrectie en kan tertiair.

Nadelen: technisch (relatief) complex, lange OK-duur, kans op grotere complicaties, verscheidene (relatieve) contra-indicaties en extra littekens. Logistiek vaak lastiger op korte termijn.

22
Q

Welke verschillende doelvolumes zijn er bij mammasparende radiotherapie?

A

GTV (gross tumor volume) = lumpholte (boost)
CTV (clinical target volume) = klierweefsel
PTV (planning target volume) = CTV + 0,5 cm

23
Q

Mensen met een laag risico op een recidief kunnen een partiële borstbestraling ontvangen. Wat zijn de indicaties hiervoo?

A

> 50 jaar, diameter <_ 30 mm, pN0 + overige gunstige histologische kenmerken

24
Q

Wat is locoregionale radiotherapie en wat zijn indicaties hiervoor?

A

Bij locoregionale radiotherapie worden ook de lymfeklierstations bestraald. Indicaties:
- Na okselklierdissectie; bij 4 of meer lymfkliermetastasen in de oksel of een positieve okseltopklier
- Na een irradicaal okselkliertoilet
- Na okselsparende behandeling: geen OKT meer; alleen radiotherapie oksel bij 1-2 micrometastasen of 1 macrometastase in SN

25
Q

Welke acute bijwerkingen kunnen ontstaan door radiotherapie?

A

Huid:
- erytheem, hyperpigmentatie
- droge desquamatie (schilfering)
- natte desquamatie
- pijn

subcutane weefsels:
- oedeem

26
Q

Wat zijn late bijwerkingen van radiotherapie?

A

Huid:
- atrofie
- hyperpigmentatie
- teleangiëctasieën = kapotte bloedvaatjes

Subcutane weefsels:
- fibrosering

Overig:
- lymfoedeem arm na OKT en bestraling klierstations
- functieverlies melkproductie ribfractuur
- secundaire tumoren
- hypothereoïdie
- long: longfibrose en radiatiepneumonitis
- cardiotoxiciteit

27
Q

Welke techniek bestaat er om de bestraling van het hart minder te maken?

A

Deep Inspiration Breath-Hold techniek: patiënten ademen heel diep in en ondertussen wordt er bestraald. Tijdens het inademen neemt het longvolume toe, waardoor de afstand van het doelvolume tot het hart groter wordt en het hart een minder grote dosis ontvangt.

28
Q

Wat is een voorbeeld van een predictieve factor?

A

Het aanslaan van de behandeling op basis van de aanwezigheid ven ER en Her2-receptoren.

29
Q

Wat is het doel van de mammaprint?

A

Om op basis van deze extra prognostische factor (genexpressie) overbehandeling te beperken.

30
Q

Welke klachten kunnen veroorzaakt worden door metastasen?

A

Moe, malaise: algemeen
Pijn: botmetastasen
Dyspneu: longmetastasen
bloeding, ontsteking: huidmetastasen
slechte eetlust, vol gevoel: levermetastasen
hoofdpijn, insult: hersenmetastasen

31
Q

Wat zijn oligometastasen?

A

Maximaal 3 metastasen in maximaal twee verschillende plaatsen en het moet onafhankelijk van het locoregionaal recidief zijn.

32
Q

Wat zijn prognostische factoren op moment van diagnose gemetastaseerd mammacarcinoom?

A

Leeftijd: < 35 jaar ongunstig en > 70 jaar gunstig.
Histologie: metaplastisch is ongunstig en mucineus is gunstig.
ziektevrij interval: > 5 jaar is gunstig en < 2 jaar is ongunstig.
Triple negatief BrC: ongunstig
Oestrogeen receptor (ER): aanwezig is gunstig.
Her2 receptor: eerst ongunstig, maar door anti-Her2 therapie is het gunstiger

33
Q

Waarom is er een voorkeur voor eerst anti-hormonale therapie geven bij gemetastaseerd mammacarcinoom en later pas chemo i.p.v. andersom?

A
  • Beide therapieën zijn even effectief
  • Indien effectief, vaak langer effectief dan chemotherapie
  • Meestal minder bijwerkingen
  • Steeds delende tumoren kunnen ER verliezen

Bij anti-hormonale therapie duurt het echter wel langer voordat het effect zichtbaar is. Daarom wordt er bij een viscerale crisis wel eerst chemotherapie gegeven.

34
Q

Hoe werkt tamoxifen?

A

Oestrogeen gaat op de receptor van de kankercel zitten en zet deze aan tot deling. Tamoxifen (endoxifen) is een anti-hormonaal middel en lijkt voor een deel op oestrogeen. Het gaat op de ER zitten en blokkeert deze voor oestrogeen. De cel wordt niet aangezet tot deling. Als de cel lang genoeg niet deelt, gaat de cel in apoptose.

35
Q

Hoe kan er resistentie van anti-hormonale therapie optreden?

A

Farmacologisch (medicament bereikt kankercel niet): (verminderde compliance), comedicatie, “poor metaboliser” voor bijv tamoxifen.
Verandering van tumorcellen: Opregulatie van alternatieve pathways en verlies van ER/PR receptor expressie.

36
Q

Welke type anti-hormonale therapie geven welke type bijwerkingen?

A

Medicament: bijwerking
Algemeen: climacteriele klachten (overgangsklachten)
Selectieve oestrogeen receptor modulator: veneuze trombose, uterusproliferatie (cave maligniteit)
Aromataseremmers: gewrichtsklachten, haaruitval, botontkalking.
Anti-oestrogenen: -
Progestativa: gewichtstoename, oedeem, trombose, acne, hoofdpijn
GnRH-agonist: climacteriele klachten

37
Q

Welke bijwerkingen kunnen optreden door chemotherapie?

A

Misselijkheid, braken
haaruitval
beenmergremming (kortdurend)
slijmvliestoxiciteit
menstruatiestoornissen (uitval van de eierstokken)
vermoeidheid

zenuwbaantoxiciteit
huid- en nageltoxiciteit
pompfunctiestoornis van het hart
vochtretentie

38
Q

Welke verschillende onderzoeken kunnen gedaan worden met het tumorweefsel?

A

Microscopische pathologie (HE, antilichamen)
Moleculaire pathologie (biomarkers)
Nieuwe technologie (genomics, proteomics): Voordelen: snel, gemakkelijk te standaardiseren. Nadelen: uitkomsten soms moeilijk te interpreteren.
Functionele testen: voordelen: je test wat je wil weten. Nadelen: ingewikkelde procedures, experimenteel.

39
Q

Welke functionele testen zijn er?

A

kanker cellijnen
tumor organoïden: 3D
patiënt derived xenografts (PDX): tumor in immunodeficiënte muis
tumorplakjes