Week 1 30 aug Flashcards

1
Q

Waar differentiëren de bloedcellen zich?

A

In het beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is er microscopisch zichtbaar bij patiënten met acute leukemie?

A

Te zien is dat er veel ongedifferentieerde cellen zijn in het beenmerg. Dit komt door een mutatie waardoor de cellen zich teveel splitsen en niet goed differentiëren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vanuit welke stamcel ontstaan alle cellen in het hematopoëtische cel?

A

Vanuit de Pluripotenten cellen. Deze splitsen zich in voorloper cellen (blasten, cellen die niet de mooie vormen hebben in de kern). Voorloper cellen horen niet in het bloed te zitten, wanneer dit wel het geval is, bestaat er een kans dat de patiënt leukemie heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen stamcellen en progenitor cellen?

A

Stamcellen delen zich niet veel, maar kunnen wel naar heel veel verschillende type cellen (hoog delingspotentieel) (pluripotent), progenitor cellen kunnen heel veel delen, maar kunnen naar een beperkt aantal type cellen (uripotent)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de eigenschappen van bloedvormende stamcellen?

A
  • Zelfvermeerdering
  • Pluripotentie
  • Hoge delingspotentie, lage delingsfrequentie
  • Relatief ongevoeling voor genotoxische invloeden (bijv. straling)
  • Verantwoordelijk voor lange termijn herstel van beenmerg en bloedvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn eigenschappen van progenitor cellen?

A
  • Geen (of beperkt) vermogen tot zelfvermeerdering
  • Beperkt in ontwikkeling tot 1 (unipotent) of enkele (multipotent) bloedceldifferentiatielijnen
  • Hoge delingsfrequentie, maar lage delingspotentie
  • Gevoelig voor genotoxische invloeden
  • Korte termijn herstel bloedcelvorming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke klinische toepassingen voor stamceltransplantatie bestaan er?

A
  • Allo-SCT: Eerste chemo of bestraling, daarna stamcellen van een donor (vaak familie)
  • Auto-SCT: Eerst chemo of bestraling, daarna stamcellen van zichzelf

Auto-SCT wordt experimenteel ook gebruik voor autoimmuunziekten (harde reset) of bij patiënten die gentherapie nodig hebben (bijv. immuundeficienties of stellingziektes).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke groeifactoren zorgen voor welke differentiatie naar bloedcellen?

A
  • EPO (erythropoietine): zorgt voor vorming rode bloedcellen
  • G-CSF: zorgt voor granulocyten
  • TPO (thrombopoietine): zorgt voor vorming bloedplaatjes
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe vindt differentiatie plaats?

A

Een groeifactor bindt op een di-meer receptor, waardoor er activatie plaats vindt van de groei.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gaat er mis bij de differentiatie van patiënten die leukemie hebben?

A

In de signaaltransductie gaat iets mis in of het transductie proces, of in de receptor, waardoor de differentiatie uit de hand loopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke vormen van leukemie zijn er?

A
  • Chronische leukemie: aanvankelijk minder levensbedreigende symptomen. Te zien is dat er wel teveel cellen zijn, maar deze wel goed gedifferentieerd zijn
  • Acute leukemie: ophoping van niet functionerende cellen, is vaak wel levensbedreigend

Chronische leukemie kan overgaan in een acute leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke type stamlijnen leukemie bestaan er?

A
  • Myeloide leukemie: Leukemiecellen die kenmerken dragen van rode bloedcellen, bloedplaatsjes en granulocyten
  • Lymfoide leukemie: Leukemiecellen dragen kenmerken van lymfoide cellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe vindt diagnostiek plaats van leukemie?

A
  • Microscopisch bekijken. Wanneer er geen afwijkingen te zien zijn geen leukemie.
    Wanneer wel afwijkingen te zien zijn -> immunofenotypering waarbij er dus gekeken wordt welke soort leukemie het is. Ook kan er tegenwoordig gekeken worden naar de genetica.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe wordt besloten of een patiënt direct in aanmerking komt voor stamceltransplantatie (STP)?

A

Er wordt gekeken naar hoe gunstig de prognose is. Als deze gunstig is, zal er niet snel gestart worden met STP, wanneer deze zeer ongunstig is, is het risico van STP het wel waard.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het effect van een FLT3-receptor

A

Een mutatie in FLT3-receptor, verslechterd de prognose van een leukemie patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zorgt een mutatie altijd voor een leukemie?
En hoe heet dit

A

Nee, in een gezonde populatie zijn ongeveer 10% van de cellen gemuteerd, dit geeft de cellen een groeivoordeel, waardoor het uiteindelijk zou kunnen uitlopen in leukemie, maar dat hoeft niet.

Dit heeft klonale hemopoëse.

17
Q

Hoe kan klonale hemopoëse ons helpen leukemie te voorkomen?

A

Zodra we weten welke mutaties een verhoogde kans geven op leukemie, kan, wanneer deze mutatie ontdekt wordt, de patiënt vooraf behandelt worden tegen deze mutatie om leukemie te voorkomen.

18
Q

Wat zijn de hallmarks van kanker?

A
  1. Een tumorcel kan zich toch delen zonder dat het geactiveerd wordt door een groeifactor;
  2. Een tumorcel “luistert” niet naar groeiremfactoren;
  3. Een tumorcel zal niet meer in apoptose gaan door de signaalroute uit te zetten;
  4. Een tumorcel kunnen onbeperkt blijven doordelen, in tegenstelling tot normale cellen (bescherming telomeren);
  5. Een groeiende tumor heeft bloedvaten in de tumor, omdat alle cellen voorzien moeten worden van bloed en voedingsstoffen;
  6. Een tumorcel wordt niet tegengehouden door een barrière en een tumorcel kan verplaatst worden en daar een nieuwe tumor vormen (metastase).
19
Q

Hoe kan een tumorcel delen zonder dat een de binding van een groeifactor?

A

De receptor is geactiveerd, terwijl er geen ligand gebonden is. Dit kan bijvoorbeeld door een mutatie in de receptor.

20
Q

Waarom kunnen cellen niet onbeperkt delen?

A

Bij elke celdeling worden de telomeren korter, wanneer een cel dus doorgaat met delen, zullen de telomeren dus te kort worden.
In tumorcellen worden de telomeren telkens verlengt, waardoor ze niet korter worden.

21
Q

Hoe groot kan een tumor worden als er geen bloedvaten in zouden groeien?

A

Ongeveer 2 mm

22
Q

Wat is angiogenese/angiogene switch?

A

De groei van bloedvaten richting de tumor om alle cellen in de tumor te kunnen voorzien van voedingsstoffen.
Wordt vooral geïnduceerd door VEGF

23
Q

Wat is stroma?

A

Stroma is een gevolg van angiogenese, wat dient als ondersteunend weefsel.

24
Q

Hoe kan een tumorcel zich gaan metastaseren?

A

Het metastaseren van een tumorcel bestaat uit meerdere stappen:
1. Junctions tussen cellen moeten doorbroken worden
2. Verankering moet doorbroken worden
3. Cellen moeten gaan kunnen bewegen (doen ze van nature niet)
4. Door basaalmembraan heen komen
5. Door bloedvat heen
6. Meeliften met het bloed
7. Zich vestigen in het nieuwe weefsel

25
Q

Wat is locomotion?

A

Een tumorcel door weefsel heen gaan richting het bloedvat.

26
Q

Wat is EMT en MET?

En welke transcritiefactoren zorgen hiervoor?

A

EMT = Epithele mesenchymale transitie
MET = Mesenchymale epithele transitie

Twist, Zab en Snail

27
Q

Welke 4 extra hallmarks zijn later toegevoegd?

A
  1. Genoom instabiliteit en mutaties;
  2. Verstoring van energie aanmaak in de cel, waardoor er anaerobe dissimilatie optreedt;
  3. Tumor-bevorderende ontsteking;
  4. Immune evasion = Het inactiveren van het immuunsysteem door de tumorcel, waardoor het immuunsysteem de cel niet gaat aanvallen.
28
Q

Hoe vindt de energie aanmaak in een tumorcel plaats?

A

In een tumorcel vindt er anaerobe verbranding plaats, waardoor er lactaat wordt gevormd. Dit zorgt voor een mindere efficiëntie in energie aanmaak.

29
Q

Hoe werkt immunosurveillance?

A
  1. Cytotoxische T-cel laat tumorcellen in een normale situatie in apoptose gaan;
  2. Tumorcellen maken remmers aan voor de cytotoxische T-cellen
30
Q
A