Week 1 Flashcards
wat is het verschil tussen autologe stamceltransplantatie en allogene stamceltransplantatie?
allogene stamceltransplantatie is een vorm van immunotherapie–> stamcellen van iemand anders.
autoloog is eigenlijk een trucje om meer chemo te kunnen geven. waarbij gebruik wordt gemaakt van eigen stamcellen –> intensiever behandeling en meer risico
Welke therapieën gebruiken we voor patiënten die leiden aan (acute myeloide leukemie) AML?
- chemotherapie + specifieke targeted therapie
- chemotherapie
- Auto-SCT
- Allo-SCT
Wat betekent de WHO status?
De WHO status waarbij naar de conditie van de patiënt gekeken wordt.
- WHO 0: geen hulp nodig, topconditie
- WHO 1: wel rusten
- WHO 2: overdag conditie ondersteunen door rust
- WHO 3: ligt de hele dag in bed, ondersteuning bij zelfverzorging
- WHO 4: zeer slecht, volledige afhankelijkheid
Wat wordt bedoeld met prognostische factor?
een kenmerk van een patiënt of ziekte dat informatie geeft over de waarschijnlijke uitkomst of het verwachte verloop van een ziekte
Welk onderzoeks uitslag geeft prognostische waarde bij AML?
- cytogenetica
- moleculaire diagnostiek
Wat wordt bedoeld met MRD?
minimale residuale ziekte
Waar vind in de foetale periode de bloedcelvorming plaats?
Deze vind plaats in de dooierzak, de lever en de milt. Na de geboorte verschuift deze naar het beenmerg.
De lymfeklieren bestaan uit twee delen
- buitenste schors (follikels)
- binnenste schors = paracortex
match deze locaties met de T-lymfocyten en de B-lymfocyten.
paracortex: T-lymfocyten
follikels: B-lymfocyten
Via welke weg doorloopt de lymfe de route door de lymfeklier?
- afferente lymfevaten
- kapselsinus
- trabekelsinussen
- parenchymcortex lymfeklier
- medulla lymfeklier
- efferente lymfevaten
Wat zijn bijwerkingen van chemotherapie?
- moeheid
- misselijkheid/braken
- haaruitval
- verminderde eetlust
- huidafwijking
- lever/nierfunctiestoornissen
- beenmerg depressie (minder aanmaak bloedcellen)
- mucositis (ontsteking slijmvliezen)
- bloeding
Wat zijn de gevolgen van beenmergdepressie? en wat merkt de patiënt hiervan
- annemie: vermoeidheid, hartfalen, duizeligheid, hartkloppingen
- leucopenie: meer infecties
- trombopenie: verhoogde bloedingsneigingen, primaire homeostase
Wat is het gevolg van trombopenie?
- verhoogde bloedingsneiging
- spontaan blauwe plekken
- bloedneus (epistaxis)
- tandvleesbloedingen
- hevige menstruatie
- puntbloedinkjes (petechiën)
bestrijden van de gevolgen van beenmergdepressie na chemotherapie: bij de volgende subgroepen
- anemie:
- leucopenie:
- trombopenie:
anemie:
- bloedtransfusie
- erytropoetine/Fe/Vitamines
leucopenie:
- Granulocytentransfusie
- G-CSF –> grroeifactor voor granulocyten
- SDD-profylaxe: combinatie van antibiotica die alleen in de darm werkt.
trombopenie:
- trombocytentransfusie
- trombopoetine (TPO)
Wanneer is er een indicatie voor bloedtransfusie?
- afhankelijk van tijd van ontstaan (accuut vs chronisch)
- afhankelijk van leeftijd/co-morbiditeit
chronisch: HB gehalte
<25 jr: 4,0 mmolL
25-50 jr: 4,5 mmol/L
50-70 jr: 5,0 mmol/L
>70 jr: 5,5 mmol/L
hoeveel zakjes bloed geef je aan iemand met anemie?
per eenheid getransfundeerd erytrocytenconcentraat stijgt het HB 0,5-0,7 mmol/L (dus uitrekenen welk Hb je wilt bereiken en hoeveelheid eenheden daarop afstemmen).
Wanneer worden zakjes met trombocyten geindiceerd?
waarde onder de 10x10^9/L
vaak maar 1 zakje nodig, de stijging is variabel maar over het algemeen 20-50x10^9 L per eenheid trombocytenconcentraat
Welke gegevens heb je nodig om bloed te kunnen bestellen?
welke lab bepalingen vraag je aan?
- eerder transfusie? zoja, wanneer?
- zwangerschap?
- bekend met antistoffen?
- ABO-bloedgroep en Resus D bloedgroep
- screening op irregulaire antistoffen
benoem de volgende bloedgroepen dit wanneer je erytrocyten geeft
universele donor:
universele ontvanger:
universele donor: 0-negatief
universele ontvanger: AB-positief
benoem de volgende bloedgroepen dit wanneer je plasma geeft
universele donor:
universele ontvanger:
BELANGRIJK!!
universele donor: AB plasma: geen antistoffen
universele ontvanger: 0 plasma: heeft anti-A en anti B
Wanneer doen we wel de kruisproef.
uitgezonderd:
- neonaten
- getransplanteerd zijn of een transplantatie hebben gehad
- Patienten die bekend zijn met antistoffen
Wat zijn de risico’s divers o.a. van bloedtransfusie?
- hemolytische transfusie reactie
- koorts reactie
- allergische reactie
- overdracht ziekteverwekkers
- TRALI (transfusion-related acute lung injury)
- ijzerstapeling
- TACO: overvulling van hart
Wanneer geven we bloedplasma?
alleen bij een tekort aan stollingsfactoren,
door bijvoorbeeld massaal bloedverlies, diffuus intravasale stolling, aangeboren tekort stollingsfactor
Wat zijn kernmerken van een hodgkin lymfoom?
slechts 5% kwaadaardige cellen (reed Sternberg cells), derest bestaat uit 95% ontstekingscellen
- lymfocyten
- plasmacellen
- eosinofielen
naaldbiopt is niet toereikend voor het bepalen van hodgkin
Wat zijn kenmerken van de non-Hodgkin lymfoom?
- grootste groep maligniteiten (40-50%) binnen de hematologie
- +/- 60 verschillende klinische pathologische entiteiten
- non-Hodgkin lymfeoom is niet één ziektebeeld
- oorsprong in hetzij B- hetzij T-lymfocyten, die in verschillende fasen van differentiatie maligne kunnen ontaarden.
Wat is lymfadenopathie?
opgezette lymfeklieren
Wat gebruiken we voor de diagnostiek voor lymfeklieren?
- lymfeklier excisiebiopt
- alternatief is een naald biopt
nooit FNA ivm sample error
benoem de vijf pijlers WHO classificatie lymfomen
- morfologie: grootcellig, kleincellig
- fenotype: B-cel, T-cel, NK-cel
- genotype: genherschikking IgH, TCR, translocaties, mutaties
- fysiologische tegenhanger, ontwikkelingsstadium B-cel/T-cel, voorloper, matuur
- klinische kenmerken: presentatie, beloop
Wat zijn de CD markers 1-10 en wat zijn de CD markers daarboven?
CD1-10: T-celmarkers
CD11-23: B-celmarkers
benoem de typische cytogenetica per lymfoom?
folliculair lymfoom: t(14;18)
mantelcel lymfoom: t(11;14)
Burkitt lymfoom: t(8;14)
MALT lymfoom t(1;14)
Hoe stadieren we non-Hodgkin en Hodgkin lymfomen? (ann arbor)
Stadium I: aandoening van slechts 1 lymfklierstation
stadium II: aandoening van twee of meer lymfklierstations en een begrensd aandoening van een extralymfatsich orgaan of gebied aan dezelfde zijde van het middenrif.
stadium III: aandoening van lymfklierstations aan beide zijden van het middenrif, eventueel vergezeld door een begrensde aandoening van een extralymfatisch orgaan of aandoening van de milt of beide
stadium IV: gedissemineerde aandoening van een of meerdere extraymfatische organen of gebieden met of zonder aandoening van lymfklierstations.
zie plaatje bureaublad
Welke medicatie bestaat uit de chopkuren?
- prednison (op meerdere dagen)
- cyclofosfamide
- doxorubicine
- vincristine
Welke processen vinden plaats door de werking van retuximab?
- ADCC
- CDC
- apoptose
- ADP
- synergetisch effect cytostatica
- ADCC: antistof-afhanekelijke cel remedieerde cytotoxiciteit
- CDC: complement remedieerde cytolysis
- apoptose: inductie directe celdood
- ADP: antistof-afhankelijke fagocytose door macrofagen
- synergetisch effect cytostatica
Wat houd de IPI-score in? wat zijn de factoren hierbij
met de IPI-score kan de prognose van het lymfoom bepaald worden van
factoren:
1. leeftijd >60
2. LDH > 1x normaal
3. performance status > 2
4. stadium III of IV
5. > 1 extranodale leasie
sinds 2000 wordt rituximab gebruikt voor het bestrijden van lymfomen, wat is rituximab en wat doet het?
Rituximab is een monoklonale antistof gericht tegen het CD20-antigeen (B-cel lymfoom)
Hoe behandelen we diffuus grootcellig B-cel lymfoom (DLBCL)patiënten die zich in een stadium I of II verkeren van NHL zonder risicofactoren, zonder bulky ziekte?
95% genezing
1. 3 kuren R-CHOP
2. lokale radiotherapie
alternatief (wanneer radiotherapie niet wenselijk is gezien de lokalisatie van het lymfoom)
- 4x R-CHOP
- 2x rituximab
Hoe behandelen we diffuus grootcellig B-cel lymfoom (DLBCL) patiënten die zich in een stadium I of II verkeren van NHL met risicofactoren en/of bulk ziekte (+/- 15%)
90% genezing
- 4 kuren R-CHOP
- gecombineerd met lokale radiotherapie
alternatief
- 6 kuren R-CHOP
hoe behandelen we patienten die therapie DLBCL stadium III-IV nodig hebben?
50-65% genezing
- 6 kuren R-CHOP
- icm Rituximab
alternatief
R-mini-CHOP of R-CEOP
(etopside ipv doxorubicine)
doxorubicine is een contra-indicatie voor hartproblematiek
Wat is de eigenschap van een retrovirus? Wat is het voordeel aan deze eigenschap?
deze infecteren gastheercellen. Dit virus wordt gebruikt om stukjes DNA toe te voegen in het DNA van de T-cellen –> (anti-CD19) CAR T-cellen, herkennen lichaamseigen eiwitten en kunnen de tumor aanvallen.
Wat houd de tweedelijns behandeling in van iemand met (DLBCL) diffuus grootcellig B-cel lymfoom?
1/3 heeft een recidief of zijn nog niet volledig in remissie. De helft daarvan is responsief op salvage therapie:
re-inductie chemotherapie gevolgd door autologe SCT–> stamcellen van jezelf
hoe wordt DLBCL qua diagnose vastgesteld: histologie?
Met morfologie en immunohistochemie