week 1 Flashcards

1
Q

Hoe lang is de dunne darm?

A

Gemiddeld 6 meter
–> om vitamines te halen uit onze voeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom is de ontlasting bruin?

A

Ontlasting is bruin omdat er gal terecht komt in de dunne darm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de doelen van het maagdarmkanaal?

A
  • Opnemen van voeding
    • Voortduwen van voeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe lang duurt het voor voedsel om helemaal door het maag-darmkanaal te gaan?

A

1-3 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar kunnen afwijkingen in het maagdarmkanaal in onderverdeeld worden?

A
  • Slijmvliesafwijkingen
    • Motiliteitsafwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is achalasie?

A

probleem met onderste slokdarmspier –> sfincter spasme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de meest voorkomende MDL aandoeningen in de 1e helft van de 20ste eeuw?

A
  • Peptisch ulcus
    • Maagbloeding en maagperforatie
    • Maagkanker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de oorzaak van maagzweer?

A

Helicobacter pylori bacterie is de oorzaak van maagzweer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het syndroom van Boerhave?

A

spontane perforatie van de slokdarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de kenmerken van het palatum molle?

A

Palatum molle eindigt in uvulla, hangende ding. Palatum molle is zacht en flexibel, vanwege slikproces, waarbij het naar achter wordt geduwd om ervoor te zorgen dat er geen voedsel in je neus terecht komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar zorgt het arcus palatoglossus?

A

zijkant tong omhoog trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar zorgt het arcus palatopharyngeus voor?

A

gedeelte farynx klein beetje op te tillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zit er in de ruimte tussen de arcus palatoglossus en arcus palatopharyngeus?

A

ruimte die hiertussen zit zijn de keelamandelen –> zorgen dat bacterien en dingen die er niet horen er niet doorheen gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar zorgt kauwen voor?

A
  • Kleinere brokken
    • Grotere oppervlakte
    • Mengen met speeksel en enzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de kenmerken van het articulatio tempero mandibularis?

A

–> meest gebruikte gewricht
2 bewegingen mogelijk in dit gewricht –> draaibeweging en schuifbeweging
–> gebruiken bij openen mond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar is de m. pterygoideus lateralis belangrijk voor?

A

–> belangrijke spier die te maken heeft met het openen van je mond (en andere bewegingen) –> protractie –> naar voren bewegen onderkaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar is het proc. coronoideus belangrijk voor?

A

Proc. Coronoideus belangrijk voor aanhechting temporaalspier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke kauwspieren zijn er allemaal?

A
  • Depressie (+ protractie) –> openen van de mond
    → Twee tongbeen (hyoid-)spieren + m. pterygoideus lateralis
    → Zwaartekracht
    · Elevatie
    → M- masseter en m. temporalis + m. pterygoideus medialis
    · Protractie
    → M. pterygoideus lateralis en (medialis (meer voor terugtrekken))
    · Retractie
    → Achterste deel m. temporalis
    · Innervatie door n. mandibularis (= 3e tak van n.trigeminus, V3)
    · Buccinator (n. facialis, VII, is geen kauwspier) –> wangspier –> helpt bij kauwproces –> voedsel vanuit wangzak weer terugstoppen tussen de kiezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke speekselklieren zijn er?

A

· Glandula parotides
· Glandula submandibularis
· Glandula sublingualis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar zorgt de nervus lingualis voor?

A

Nervus lingualis zorgt voor het gevoel van het voorste gedeelte van de tong.
–> aftakking van de n. trigeminus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de kenmerken van de speekselklieren?

A

· Glandula parotides
→ Ductus parotideus, lateraal langs masseter, door buccinator heen
→ Papilla ductus parotides: bij 2e bovenste kies
· Glandula submandibularis
→ Ductus submandibularis mondt uit in caruncula sublingualis
→ Ligt mediaal tov…
· Glandula sublingualis
→ Ducti sublingualis minor
· N. facialis (VII, voor andere twee) en glossopharyngeus (IX, voor parotides)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de kenmerken van de tong?

A

· Smaak –> facialis en glossopharyngeus (achterste deel)
· Gevoel –> trigeminus en glossopharyngeus (achterste deel)
· Bewegen –> hypoglossus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Door welke zenuw worden alle tongspieren geïnnerveerd?

A

Alle tongspieren worden geinnerveerd door de hypoglossus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het verschil tussen extrinsieke tongspieren en intrinsieke tongspieren?

A

Extrinsieke tongspieren beginnen aan een soort bot en gaan tong in en zitten vast aan bindweefselschot.
Intrinsieke tongspieren beginnen in tong en gaan naar tong.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waar zijn suprahyoidale en infrahyoidale spieren belangrijk voor?

A

Suprahyoidale spieren belangrijk bij openen mond.
Infrahyoidale spieren belangrijk voor bewegen/naar beneden trekken hyoid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn de verschillen tussen jejunum en ileum?

A

jejunum
- plicae circulares
- grotere diameter
- beter doorbloed, rozer
- vasa recta

ileum
- peyer’s patches –> lymfepatches
- arcades

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het divertikel van Meckel?

A

–> klein uitsteeksel of zakje in de wand van de dunne darm
–> soort extra appendix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe liggen de verschillende delen van het colon?

A

Colon ascendens en descendens liggen secundair retroperitoneaal.
Colon transversum en sigmoideum liggen intraperitoneaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn de kenmerken van het rectum?

A

Interieure spier is onvrijwillig, exterieur is vrijwillig.
Helft bovenste ampulla ligt intraperitoneaal, de rest ligt subperitoneaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn de hulporganen in de tractus digestivus? En andere organen in de buikholte?

A
  • Hepar (lever)
    • Vesilica biliaris (galblaas)
    • Pancreas (alvleesklier)

Andere organen buikholte
* Milt (spleen / lien)
* Nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke organen voorziet de truncus coeliacus van bloed?

A
  • Maag
    • Duodenum
    • Lever
    • Milt
    • Pancreas
    • Galblaas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke organen voorziet de arteria mesenterica superior van bloed?

A
  • Jejunum & ileum
    • Caecum
    • Colon ascendens & transversum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke organen voorziet de arteria mesenterica inferior van bloed?

A
  • Colon tranversum, descendens & sigmoideum
    • Rectum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welke organen liggen intraperitoneaal, retroperitoneaal en subperitoneaal?

A

Intraperitoneaal
* Maag
* Ileum & jejunum
* Colon transversum & sigmoideum
* Lever, milt, staart van de pancreas

(secundair) retroperitoneaal
* Duodenum
* Colon ascendens & descendens
* Pancreas (behalve staart)
* Nieren

Subperitoneaal
* Rectum
* Blaas, baarmoeder & eierstokken, prostaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat zijn de functies van de tractus digestivus (1)?

A
  • Opname van moleculen uit voedsel voor:
    → Onderhoud
    → Groei
    → Energie
    · Binnenste laag: bescherming (tegen oa pathogenen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de functies van de tractus digestivus (2)?

A

· Ingestie: introductie van eten en drinken in de mondholte
· Masticatie: kauwen, voedsel verdelen in kleine behapbare stukjes
· Motiliteit: spierbewegingen die het voedsel door de tractus leiden
· Secretie: lubriceren met beschermende mucus (slijm), verteringsenzymen, zuur, loog en gal
· Hormoon-secretie: locale motiliteit en secretie
· Chemische vertering: grote moleculaire structuren afbreken in kleinere absorbeerbare onderdelen
· Absorptie: opnemen van kleinere moleculen en water in de bloedbaan en lymfe
· Eliminatie: uitscheiding van onverteerbare, niet-geabsorbeerde onderdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Uit welke 4 lagen bestaat de holle buis (slokdarm/algemene structuur)?

A
  1. mucosa
  2. submucosa
  3. muscularis
  4. serosa (*adventitia)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe kunnen epitheelcellen tot kanker leiden?

A

Epitheel is super belangrijk en moet vaak vernieuwen –> cellen delen vaak –> grotere kans op mutaties –> grotere kans op kanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wanneer noemen we een premaligne proces een carcinoom?

A

Als premaligne processen door de muscularis mucosa kunnen dan noemen we het een carcinoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is de bekleding van de mondholte?

A

Bekleding: plaveiselcelepitheel
· Gekeratiniseerd (lippen, palatum durum) –> heel stevig, dus daar waar veel bescherming nodig is
· Niet-gekeratiniseerd (palatum molle, wangen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat bevat de submucosa in de tong?

A

· Kleine speekselklieren: continue excretie
· Diffuus lymfoid weefsel: antigen-presenterende cellen
· Vele kleine perifere zenuwen

42
Q

Uit welke lagen bestaat de tong en waar zijn die voor?

A

· Plaveiselcelepitheel met papillae
→ Smaak: fungiformis, circumvallata (grootste papil die we hebben, achterop), foliata
→ Transport: filiformis –> weefsel beetpakken
· Lamina propria
→ Zenuwen: neuronen met sensorische vertakkingen
→ Sereuze en mucineuze klieren: vertering
· Spierweefsel: fragmentatie en transport
· Vet-bindweefsel: inbedding en verankering van spier en klierweefsel

43
Q

Waar bestaan tanden uit?

A

· Glazuur (ameloblasten):
→ Hardste lichaamsmateriaal (96% hydroxyapatiet)
· Dentine (ondotoblasten):
→ Harder dan bot (70% hydroxyapatiet)
→ Geen bloedvaten
· Cementum (cementoblasten)
· Pulpa
→ Bloedvaten en zenuwen

44
Q

Wat zijn de kenmerken van speekselklieren?

A

· Grote speekselklieren (90% van speekselklierproductie)
→ Glandula parotis –> sereus
→ Glandula submandibularis –> sereus > mucineus
→ Glandula sublingualis –> mucineus&raquo_space; sereus

· Kleine speekselklieren --> mucineus 

Grote + kleine speekselklieren: 0,75-1 liter per dag

45
Q

Waar bestaan speekselklieren uit?

A
  • lobules
  • tubulo-acinaire klieren
  • bindweefsel: ducten, bloedvaten, zenuwen, vetcellen

In acini zit echt de productie van het speeksel. –> bevinden zich in lobuli

46
Q

Welke stoffen produceren de verschillende speekselklieren?

A

· Glandula parotis: alpha-amylase (hydrolyse van koolhydraten) en proline-rijke eiwitten met antimicrobiele functie
· Glandula submandibularis (66% van het speeksel): mucus, alpha-amylase, proline-rijke eiwitten, lysozyme (hydrolyse van bacterie-celwanden)
· Glandula sublingual: mucus, ook heel klein beetje alpha amylase

47
Q

Wat gebeurt er bij gastroesophageal reflux disease (GERD)?

A

Plaveiselcellen in oesofagus kunnen niet goed tegen zuur –> eerst geirriteerd –> denken dat ze er niet horen –> intestinale metaplasie, cellen meer bestand tegen zuur –> dysplasie –> adenocarcinoom, ontstaan uit klierepitheel

48
Q

Welke kleur zijn pariëtale cellen en wat produceren ze?

A

Parietale cellen zijn rood en die maken zuur

49
Q

Wat produceren de hoofdcellen?

A

Hoofdcellen maken pepsinogeen –> wordt pepsine als het in contact komt met zuur –> actief –> enzymen afbreken

50
Q

Wat produceren endocriene cellen?

A

Endocriene cellen maken hormonen.

51
Q

Welke 2 stoffen zijn erg agressief en worden geproduceerd in de maag?

A

HCl en pepsine

52
Q

Wat zijn de protectieve mechanismen van de maag tegen HCl en pepsine?

A
  1. regulatie van zuur productie dmv G en D cellen –> feedback naar pariëtale cellen
  2. mucosale barrière –> epitheliale oppervlakte cellen, apicale membraan weerstand
  3. acute reparatie –> stamcellen regeneratie –> mucoid cap
53
Q

Wat wordt er geproduceerd in de verschillende delen van de maag en waar dient dit voor?

A

cardia: mucus –> HCl neutralisatie
fundus: zuur en pepsine –> vertering
antrum/pylorus: mucus –> HCl neutralisatie

54
Q

Waar leidt gastritis door de helicobacter pylori toe?

A

gastritis –> toxische stoffen –> inflammatie (acuut en chronisch) –> gastrien productie omhoog en verstoring van de mucosalaag en epitheel schade

55
Q

Wat is een gastric ulcer?

A

Gastric ulcer = maagzweer
–> gedefinieerd door het verlies van mucosa (ook muscularis mucosae) vanwege inflammatie

56
Q

Wat zijn de lange termijn effecten van een maagzweer?

A
  • Gastrische atrofie: verlies van maagklieren
    • Gevolg van inflammatie
      –> minder zuur (hypochlorhydrie leidt tot diarree), minder intrinsieke factor (leidt tot anemie)
57
Q

Wat voor uitstulpsels heb je in de dunne darm en waar zijn ze voor?

A

In dunne darm heb je villi –> uitstulpsels
–> voor vertering en opname voedsel
–> geplooid (plicae) met daarop villi en nog microvilli op enterocyten –> leidt tot oppervlaktevergroting (250 m2)

58
Q

Wat hebben microvilli voor membraan?

A

Microvilli hebben membraan waarmee je voedsel kan opnemen, moet echt door het membraan heen om naar de bloedbaan te gaan en te worden opgenomen.

59
Q

Welke cellen liggen er in basis crypten en wat doen ze?

A

In basis crypten liggen paneth cellen –> maken allerlei enzymen
–> ertussen zitten ook stamcellen –> hernieuwen crypten

60
Q

Vanuit waar gebeurt proliferatie in de maag?

A

In maag gebeurt er ook proliferatie vanuit de basis van de crypte, maar ook vanuit de hals.

61
Q

Wat zijn de kenmerken van Brunner klieren?

A

Bevinden zich in het duodenum
* In de submucosa
* Neutralizeren het zuur van de maag
* Secreteren bicarbonaat glycoproteïnen

62
Q

Wat zijn de kenmerken van het ileum?

A
  • Peyers patches in de submucose –> lymffollikels
    • 1 patch is 2-5 centimeter lang en bestaat uit 300 geaggregeerde lymffollikels
    • Microfoid (M) cellen op oeyers patches
      → Gespecialiseerde cellen in het epitheel
      → Nemen antigenen op van het darmlumen en presenteren die aan immuuncellen
63
Q

Heb je in het colon villi en crypten?

A

In colon alleen maar crypten, geen villi.

64
Q

Wat is IBD?

A

colitis ulcerosa + morbus Crohn

65
Q

Wat zijn de verschillen tussen Colitis ulcerosa en morbus Crohn?

A

Bij colitis ulcerosa zie je een continue ontsteking van distaal naar proximaal, blijft oppervlakkig.
–> diarree en buikklachten, vaak bloed en slijm bij ontlasting
- mucosa

Bij de ziekte van Crohn is er een vernauwd stukje, ontsteking door hele darmwand heen –> littekenvorming –> vernauwing van de darm
–> diarree en nog meer pijn misschien want ontsteking dieper
- skip laesies
- diepe ontsteking
- granulomen

66
Q

Welke verschillende cellen vind je in de mucosa van de maag?

A

· Slijmnapcellen (slijm)
· Parietale cellen (HCl + intrinsieke factor)
· Muceuze halscellen (slijm)
· Hoofdcellen (pepsinogeen, lipase + leptine)+
· Endocriene cellen (histamine, gastrine, somatostatine)

67
Q

Welke verschillende cellen vind je in de mucosa van de dunne darm?

A

Mucosa: groot oppervlak; vlokken en crypten
· Enterocyt (opname)
· Slijmbeker (goblet) cel (slijm)
· Paneth cel (lysozymen, defensine, onderhoud van de stamcellen)
· M-cel (trancytose van antigenen)

68
Q

Welke verschillende cellen vind je in de mucosa van het colon?

A

Mucosa: crypten
· Slijmbeker (goblet) cel (slijm)
· Enterocyt (opname)
· Stamcellen

69
Q

Waar wordt je lichaamsgewicht door bepaald?

A

Lichaamsgewicht wordt bepaald door de balans tussen voedselopname en energieverbruik.

70
Q

Wat zijn de korte termijn signalen voor voedselopname?

A

Kauwen en slikken (oraal)
* Hedonisme –> kauwgom kauwen laat je niet stoppen met eten

Orale factoren zijn niet voldoende voor de regulatie van voedselopname.
–> signalen uit maag-darmsysteem zorgen dat je stopt met eten –> bij verzadiging

verder glucose, insuline, CCK, rekken van darm etc

71
Q

Wat zijn anorexigene (verzadigd) factoren?

A
  • Rekken maagdarmkanaal
    → Nervus vagus –> info rekken
    → Nervus splanchnic –> info voedingsstof
    • Cholecystokinine (CCK)
      → Signaal om pylorus te sluiten
      → Stopsignaal naar hypothalamus
    • Glucose, alvleesklier: insuline, glucagon
    • Leptine (vetweefsel)
72
Q

Wat is de orexigene (honger) factor?

A
  • Ghreline (gastro-intestinaal systeem)
73
Q

Hoe gaat de orexigene feedback binnen het CZS?

A
  • Orexine/hypocretine (hypothalamus): hedonisme
    • Neuropeptide Y (CZS)
74
Q

Wat weten we over de hypothalamus?

A

De hypothalamus is een uiterst complexe structuur bestaande uit ongeveer 16 kernen met specifieke functies (centrum concept).
Specifieke delen van de hypothalamus zijn verantwoordelijk voor één specifiek gedrag.

75
Q

Welke functies zijn oa toegeschreven aan de hypothalamus?

A
  • Regulatie van dag- en nachtritme
    • Temperatuurregulatie
    • Regulatie van voortplanting
    • Regulatie van hartslag/bloeddruk
    • Regulatie van eet & drinkgedrag
76
Q

Welke 2 centra zijn er in de hypothalamus voor de regulatie van voedselopname?

A

Volgens het centrumconcept zijn er twee centra
* Verzadigingscentrum –> ventromediale hypothalamus (links) –> dit remmen dan hyperfagie –> heel veel trek –> blijven eten
* Honger centrum –> laterale hypothalamus (rechts) –> dit remmen dan afagie –> heel weinig trek –> niet eten

77
Q

Hoe werkt de controle van eetlust en verzadiging op neuronaal niveau?

A

Arcuate nucleus (eerste orde neuronen) maken contact met paraventriculaire nucleus van de HT.

POMC actief –> MC4R actiever –> voedselopname geremd
AgRP NPY actief –> MC4R minder actief/geremd –> meer voedselopname

78
Q

Welke eetlust en verzadiging factoren beïnvloeden eerste orde neuronen?

A

Orexigene stimuleren AgRP NPY neuronen en anorxegine factoren stimuleren POMC & CART neuronen.

79
Q

Waar bestaat het hongercentrum uit in de hypothalamus? En het verzadigingscentrum?

A

hongercentrum = AgRP & NPY positieve neuronen
verzadigingscentrum = CART & POMC positieve neuronen

80
Q

Wat is de belangrijkste lange termijn factor voor voedselopname? En wat houdt deze stof in?

A

Leptine
Vetcellen (adipocyten) in het witte vetweefsel scheiden een stof af: leptine
Plasmaconcentratie van leptine is gecorreleerd aan de vetopslag in het lichaam.

Leptine stimuleert de expressie van CART (anorexigen)
Leptine remt afgifte van neuropeptide Y (orexigen)

Leptine is een maat voor de hoeveelheid opgeslagen vet.

Door een ob muis leptine te geven, maak je er weer een gewone muis van.

81
Q

Kunnen we bij mensen ook leptine geven?

A
  • Een klein aantal mensen heeft een mutatie in het Ob gen
    • 1/3 van de bevolking is leptine resistent en heeft een zeer hoge dosis leptine nodig om af te vallen
    • 2/3 van de bevolking zijn volledig leptine resistent
    • Overige mongenetische afwijkingen zijn zeldzaam

Tegenwoordig is er geen farmacologische manier om obesitas te behandelen.

82
Q

Welke 2 processen zijn betrokken bij het opslaan van vet?

A

Hyperplasie van adipocyten
* Nieuwvorming van vetcellen
* Gebeurt vooral op jonge leeftijd (tot 24 jaar)
* Vetcellen worden niet afgebouwd!
–> super belangrijk dat je oplet als kind, want die vetcellen die je extra aanmaakt draag je bij je

Hypertrofie van adipocyten
* Toename in volume van vetcellen
* Obesitas bij volwassenen
* Reversibel door dieet en activiteit

83
Q

Welke veranderingen in lifestyle kun je doen bij obesitas?

A
  • Low-carb dieet
    • Vermijding van de consumptie van softdrinks
    • Trappen in plaats van de lift nemen
84
Q

Wat zouden de oorzaken kunnen zijn voor vetzucht?

A
  1. afwijking in de hypothalamus
  2. erfelijke afwijking in het Ob gen
  3. lifestyle keuze
  4. ontwikkelingsstoornis/hyperplasie
85
Q

Wat zijn de hoofdkenmerken van anorexia?

A
  • Aanhoudend te geringe voedselinname
    • Intense angst om aan te komen/dik te worden of gedrag dat gewichtstoename tegengaat
    • Verstoring van het lichaamsbeeld (gewicht of vorm)
86
Q

Welke 2 typen anorexia zijn er?

A

Restrictieve type: vasten in combinatie met overmatige lichaamsbeweging

Eetbuien-/purgerende type: eetbuien afgewisseld met purgeergedrag (braken, gebruik van laxantia, diuretica of klysma’s)

87
Q

Wat is het ziektebeeld van anorexia?

A
  • Gemiddelde aanvangsleeftijd 14-16 jaar
    • Gemiddelde duur 4-4,5 jaar: spreiding <1 tot tientallen jaren
    • Chronisch beloop ongeveer 20%
    • Hoge morbiditeit (ziektelast)
    • Mortaliteit 2% (bij volwassenen 10%!)
88
Q

Wat is het klinische beeld van anorexia?

A
  • Meisjes vinden buik, billen en/of bovenbenen te dik
    • Sluipend begin:
      → Lijnen met vriendin, moeder etc
      → Geen snoep / heel gezond eten / vegetarisch
      → Meer sporten
    · Daarna echt vasten
    · Activiteiten niveau flink omhoog
    · Streefgewicht flink naar beneden
    · Geen vetten, suikers of vlees
    · Calorieën tellen
    · Buikspieroefeningen/overmatig sporten of bewegen
    · Bemoeid met boodschappen en koken
    · Geritualiseerd eetschema:
    → Paniek bij doorbreken
    → Buitenshuis eten niet meer mogelijk· Angst groot
    · Te weinig eten, wel trek
    · Beperkt of geen ziekte-inzicht
    · Hoofd vol (di)eetgedachten (erger bij of na eten)
    · Controleverlies
    · Verstoorde terugkoppeling· Vertekend lichaamsbeeld
    · Geen moeheid, nooit ziek
    · Bewegingsonrust
    · Vergelijkend denken
89
Q

Wat zijn de lichamelijke gevolgen van anorexia?

A

· Obstipatie en darmklachten
· (sec) amenorroe
· Droge huid, soms bedekt met lanugo (donshaar), brokkelige nagels, haaruitval
· Dalens basaalmetabolisme en vertraagde bloedsomloopt
· Vertraagde botrijping, osteoperose
· Koude intolerantie
· Acrocyanose
· Hypotensie en bradycardie
· Ventriculaire ritmestoornissen, decompensatio cordis en ?

90
Q

Wat kunnen de oorzaken zijn van anorexia?

A

Oorzaak vanuit een kwetsbaarheidsmodel dus niet 1 enkele oorzaak
· Predisponerende factoren: genetische kwetsbaarheid, socioculturele eisen
· Luxerende factoren: gering zelfgevoel, problemen, ziekte, socioculturele eisen
· Onderhoudende factoren: effecten van uithongeren

91
Q

Hoe gaat de behandeling van anorexia?

A

Altijd multidisciplinair

Psychiatrisch/therapeutisch
· Psycho-educatie
· Motviatiebewerking
· Veranderingsinductie
· Nb met het gezin
· Inzet ervaringsdeskundigen

Internistisch/dietistisch
· Fysieke bewaking
· Voedingsadvies

Liefst poliklinisch.

92
Q

Wat is de prognose van anorexia?

A

· Gunstig: snelle start behandeling, goede ouder-kindrelatie, hoge sociaal economische klasse en hoog opleidingsniveau
· Ongunstig: braken, eetbuien, chroniciteit, ?

93
Q

Wat zijn de kenmerken van slikken?

A
  • Happen en kauwen van voedsel, meer oppervlak, vermenging met enzymen
    • Via tong naar farynx
    • Afsluiten van neus en trachea
    • Slikcentrum/nervus vagus
    • Passage door slokdarm (relaxatie, gevolgd door activatie: peristaltiek)
94
Q

Hoe is de tong geïnnerveerd?

A

Anterior
- gevoel n. lingualis
- smaak n. facialis

posterior
- smaak en gevoel: n. glossofaryngeus

n lingualis
- takken van n. facialis voor smaak en speeksel
- takken n. trigeminus voor gevoel

95
Q

Wat zijn de kenmerken van de slokdarm?

A
  • Gespierde holle buis van 25 cm
    • Verbindt de farynx met de maag
    • Bovenste en onderste sfincter
    • Transporteert voedsel en vocht
    • Tal van aandoeningen
      → Congenitaal
      → Functioneel
      → Obstructie
      → Ontsteking
      → Maligniteit
96
Q

Welke spierlagen heeft de slokdarm?

A

· Buitenste longitudinale spierlaag
· Binnenste circulaire spierlaag

Longitudinaal
· Bovenste 1/3 dwarsgestreept
· Onderste glad spierweefsel

97
Q

Hoe bereken je een ideaal gewicht?

A

· Body mass index (BMI) of Quetelet-index
· Meten van buikomvang
· Meten van vetpercentage
· Huidplooimeter

98
Q

Wat kunnen de oorzaken zijn van xerostomie (droge mond)?

A

· Medicatie
· Veroudering
· Sjögren syndroom (auto immuunziekte)
· Diabetes
· Roken en alcohol
· Methamphetamine en marihuana

99
Q

Waar bestaat speeksel uit?

A

Speekselklieren produceren 0,75-1,5L vloeistof per dag
Inhoud:
· H2O
· Elektrolyten
· Mucus
· Enzymen
· Antimicrobiële stoffen
· Leukocyten

100
Q

Wat zijn de functies van speeksel?

A

· Voorkomt tandbederf door neutralisatie van zuren
· Speeksel verhoogt smaak en maakt het makkelijker om te kauwen en slikken
· Antibacterieel (IgA en lysozymen)
· Vertering (amylase en lipase)