Week 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn etiologische factoren van een mammacarcinoom?

A

omgeving en erfelijkheid (BRCA 1/2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe wordt een mammacarcinoom gediagnosticeerd?

A

triple diagnostiek:
1. systematisch en effectief voelen (palperen)
2. mammografie (röntgenfoto)
3. naaldbiopsie van de knobbel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn aangrijpingspunten voor een systematische behandeling bij een mammacarcinoom?

A
  1. diverse receptoren
  2. (anti) hormonale therapie (HR)
  3. HER-2: monoclonale antilichamen/ADC
  4. Niet-doelgerichte chemo, CDK 4 remming
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

door wie wordt het onderzoek met mensen in Nederland gereguleerd?

A
  1. wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO)
  2. ethische kern: dubbele toestemming vanuit toetsingscommisie: centrale commissie mensgebonden onderzoek (CCMO) en 15 medisch ethische toetsingscommissies (METC)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn de ethische criteria van de WMO?

A
  • nieuwe inzichting
  • subsidiariteit
  • juiste methodologie
  • werving
  • proportionaliteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat doe je voor behandeling van kanker?

A
  • beeldvorming
  • pathologische bevestiging bij verdenking: punctie, moleculaire diepte in
  • bloedonderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waardoor komen de symptomen van leukemie?

A
  • verdringing normale bloedaanmaak
  • toename witte bloedcellen
  • extramedullaire lokalisatie
  • toxische stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat zijn de gevolgen van leukemie?

A
  • anemie: moeheid, dyspnoe, pijn op borst, bleekheid
  • trombopenie: bloedingsneiging, LO petechiën
  • neutropenie: infecties, koorts
  • hyperleukocytose
  • hepatosplenomegalie: palpabele lever/milt
    -extramedullaire lokalisatie: gezwollen tandvlees, vergrote klieren, visusklachten, vergrote lever/milt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is het aanvullend onderzoek voor leukemie?

A
  • bloed, beenmerk, lymfeklieren/milt/lever
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe gaat de integrale diagnostiek van bloed en beenmerg?

A
  • cytomorfologie: aantal hematopoëtische cellen
  • immunologie: samenstelling in beenmerg
  • moleculaire diagnostie: genniveau
  • cytogenetica: afwijking chromosomen
  • biobanking
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de eigenschappen van acute leukemie?

A
  • klachten zijn snel progressief
  • veelal onrijpe cellen (blasten) in leukocytendifferentiatie
  • verminderde bloedcelvorming door verdringing –> anemie, trombocytopenie, leukocytopenie
    –> pancytopenie vermindering van het aantal van alle typen bloedcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn kenmerken van acute myeloiïde leukemie?

A
  • myeloïde voorlopercel
  • expressie van MPO (myeloperoxidase)
  • auerse staven
  • bij volwassenen vaker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn kenmerken van acute lymfatische leukemie?

A
  • lymfoïde voorlopercel
  • sterke expressie van TdT
  • hoog risico op uitzaaiing richting czs
  • bij kinderen vaker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

waar vind bloedcelvorming plaats?

A

milt, lymfeklieren, thymus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn klinische toepassingen van stamceltransplantatie?

A
  • beenmergherstel na bestraling of chemo (allogeen)
  • beenmergherstel bij solide tumoren met zware chemo (autoloog)
  • experimenteel: autoimmuunziekten (reset systeem) (autoloog)
  • experimenteel: gentherapie (repareren stamcel defecten) bij immuundeficienties (autoloog)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is chemo attractie?

A

kleine hormonen worden herkend door membraanreceptoren op de cellen, cellen worden aangetrokken door signalen uit de niche

17
Q

wat doen hematopoetische groeifactoren en welke vormen heb je?

A

differentiaite naar verschillende bloedcel typen.
- EPO voor erytrocyten, G-CSF voor leukocyten, trombopoietine (TPO) voor trombocyten

18
Q

wat is het myloproliferatief syndroom?

A

er is een mutatie in een signaalmolecuul, waardoor er overmatige activatie is van de productie van granulocyten

19
Q

wat voor cellen heb je bij myeloide leukemie?

A

leukemiecellen hebben kenmerken van granulocytaire, monocytaire, erytroïde of megakaryoblastaire cellen
bv: acute of chronische myeloide leukemie, acute promyelocyten leukemie

20
Q

wat voor cellen heb je bij lymfatische leukemie?

A

leukemiecellen hebben kenmerken van lymfoide cellen
-bv: acute of chronische lymfoblastaire leukemie, plasmacel-leukemie

21
Q

wat is de stamcel hypothese?

A

die stelt dat leukemie ontstaat door genetische defecten in boedvormende stamcellen, door straling, mutagene stoffen, erfelijke factoren

22
Q

hoe vindt de diagnostiek van leukemie plaatst?

A

morfologie, cytogenetica, immunofenotypering, moleculaire diagnostiek

23
Q

wat gebeurt er bij cytogenetica diagnostiek

A

kijken naar afwijkingen in de chromosomen

24
Q

wat is het doel van moleculaire diagnostiek?

A

het detecteren van gendefecten en een residuele ziekte na behandeling. bv AML met een mutatie in receptor voor groeifactor FLT3 hebben slechtere prognose

25
Q

wat is Next Generation Sequencing?

A

groot deel DNA wordt onderzocht, voor afwijkingen die ontstaan beloop of behandeling beinvloeden

26
Q

hoe ontstaat leukemie?

A

door een driver mutatie van een stamcel. ook subclonale (cluster) mutaties, meer mutaties buiten de driver. na behandeling kunnen recidief (relapse) mutaties ontstaan

27
Q

wat is epidemiologie?

A

de wetenschap die de frequentie (voorkomen) en verspreiding van ziekte onder de bevolking bestudeerd.

28
Q

wat doet een cohortstudie?

A

berekenen van de relative risk (RR)

29
Q

wat doet een patient-controle studie?

A

berekenen van de odds ratio (OR)

30
Q

wat zijn de 6 hallmarks van kanker?

A

blijven delen
remming ontwijken
celdood weerstaan
oneindige celdeling
vorming van nieuwe bloedvaten (angiogenese)
invasie en metastase

31
Q

wat is de stroma en waaruit bestaat het?

A

de directe omgeving anast de tumor, bestaat uit ondersteunend, niet-neoplastisch bindweefsel, bloedvaten en ontstekingscellen. verzorgt de tumor. stimuleert angiogenese door aanbod groeifactoren

32
Q

hoe vindt de angionese plaats?

A

door angiogene groeifactoren, bij overhand –> angiogene switch door tumor
voorbeeld factor = HIF1alfa
normaal zorg van Von Hippel Lindau dat bindt waardoor HIF wordt afgebroken
voorbeeld - vasculaire endotheliale groeifactoren (VEGF)

33
Q

hoe vindt invasie en metastase plaats?

A

migratie door celmembraan –> extracellulaire matrix –> intravasatie (in bloedvat) –> transport bloedbaan –> extravasatie en metastatic deposit –> kolonisatie en uitgroei

34
Q

wat houdt het 2e deel van de hallmarks in?

A
  • genoom instabiliteit en mutaties
  • tumor bevorderende ontsteking
  • deregulatie van energievoorziening
  • ontsnapping aan het immuunsysteem