Week 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn de 4 principes van abnormaal gedrag?

A

Deviance, distress, dysfunction en danger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een behandeling?

A

Een procedure om abnormaal gedrag te veranderen naar normaal gedraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke aspecten heeft elke behandeling nodig?

A

Een patiënt, getrainde therapeut en een reeks van therapeutische contacten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het sematogeen perspectief?

A

Het idee dat abnormaal gedrag een fysieke oorzaak heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe beïnvloedt technologie psychologie?

A

Het zorgt voor meer triggers, maar ook voor toegang naar informatie en gezondheidsapps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een case study/casus?

A

Een geschetst beeld van een persoon en hun symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van casussen?

A

Je kan ermee zeldzame fenomenen bestuderen, of het gebruiken als ondersteuning voor een theorie. Maar je kan bevindingen niet generaliseren en er is kans op biased observatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het verschil tussen prevalentie en incidentie?

A

Prevalentie is hoeveel iets in totaal voorkomt, en incidentie is het aantal nieuwe gevallen in een bepaalde tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet een Institutional Review Board?

A

De veiligheid van participanten van studies beschermen door naar de voor- en nadelen te kijken en te zorgen voor informed consent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe kijkt Szasz naar abnormaal gedrag?

A

Hij zegt dat er geen abnormaal gedrag is, alleen dat gedrag niet voldoet aan de normen van een cultuur. Maar dat betekent niet dat er iets mis is met de persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe zijn de opvattingen over mentale problemen veranderd door de tijd heen?

A

Bezeting van demonen, fysieke problemen/humoren, demonen, moreel behandelen, deinstitutionalisering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is positieve psychologie?

A

Positieve gevoelens benadrukken en werken aan positieve eigenschappen en coping skills

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is multiculturele psychologie?

A

Een therapievorm waarbij rekening gehouden wordt met cultuur, etniciteit, gender en andere belangrijke factoren die gedrag en gedachten kunnen beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe beïnvloeden verzekeringen de zorg?

A

Ze kunnen bepalen wat wel en niet vergoed wordt, en zo de keuze van therapieën beínvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een model/paradigm?

A

Een verzameling van aannames van een onderzoeker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het biologische perspectief?

A

Abnormaal gedrag wordt veroorzaakt door een deel van het lichaam dat niet goed werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een breincircuit?

A

Een netwerk van hersenstructuren die samenwerken om een bepaalde reactie teweeg te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is belangrijk in de hersenen voor goed psychologisch functioneren?

A

Goede interconnectiviteit tussen verschillen structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn biologische manieren om een mentale stoornis te behandelen?

A

Drugs, hersenstimulatie en operaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat doen psychotrope drugs?

A

Die hebben invloed op affect en gedachtegangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wanneer wordt er geopereerd in de hersenen?

A

Bij hele ernstige stoornissen die op geen enkele andere behandeling reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de minpunten van het biologische perspectief?

A

Het kan erg limiterend zijn, en de biologische behandelingen kunnen ernstige bijwerkingen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het psychodynamische perspectief?

A

Het idee dat iemands gedrag komt door onbewuste krachten. Abnormaal gedrag ontstaat door een onbewust conflict

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarom is een psychodynamische theorie deterministisch?

A

Ze gaan er van uit dat al het gedrag komt door eerdere ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat zijn Freuds id, ego en superego?

A

Het id is een seksueel instinct dat bevredigd wil worden
Het ego zoekt een realistische manier om de behoeften te bevredigen
Het superego heeft moraliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn ego beschermingsmechanismen?

A

Manieren om onacceptabele id impulsen te controleren en minder angst erdoor te voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke twee splitsingen zijn er tegenwoordig van de psychodynamiek?

A

Zelf theoretici, die het zelf benadrukken
Object relatie theoretici, die benadrukken dat mensen gemotiveerd zijn door de behoefte aan relaties met anderen

28
Q

Wat is de focus van psychodynamische behandelingen?

A

Innerlijke conflicten en trauma’s oplossen

29
Q

Wat is vrije associatie?

A

De cliënt moet alles wat in zich opkomt opnoemen, de therapeut moet dit interpreteren

30
Q

Wat is transference/overdracht?

A

Wanneer de cliënt een gevoel bij de therapeut heeft die eigenlijk is van een belangrijk persoon in hun leven

31
Q

Hoe gaan psychodynamische therapeuten om met dromen?

A

Ze vertalen de manifeste inhoud van dromen naar de latente inhoud, en daarmee kun je iemands gedachten beter begrijpen

32
Q

Wat is catharsis?

A

Het herbeleven van gevoelens die eerst onderdrukt waren

33
Q

Wat is het cognitief-behavioristisch perspectief?

A

Het idee dat je op de gedachten en het gedrag van mensen moet focussen

34
Q

Wat gebeurt er in gedrag-gefocuste therapie?

A

Dan proberen ze om problematisch gedrag te vervangen met geaccepteerd gedrag d.m.v. conditionering en modeling

35
Q

Wat gebeurt er in cognitie-gefocuste therapie?

A

Dan proberen ze om mensen hun verkeerde gedachtepatronen om te zetten in betere manieren van denken

36
Q

Wat zijn de verschillende manieren van verkeerd denken?

A

Verkeerde assumpties maken en onjuiste attitudes ontwikkelen door onlogische denkpatronen. Overgeneralisatie

37
Q

Wat is de focus van new wave cognitief-behavioristische therapieën?

A

Acceptatie en commitment, waarin cliënten hun problematische gedachten accepteren en aan mindfulness doen

38
Q

Wat is het humanistische perspectief?

A

Het idee dat mensen geneigd zijn om te streven naar zelfactualisatie, en daarvoor moeten ze hun sterke en zwakke punten kunnen accepteren

39
Q

Hoe werkt humanistische client-centered therapie?

A

De therapeut zorgt ervoor dat de cliënt zich gesteund voelt zodat hij eerlijk naar zichzelf kan kijken. Er is onconditionele positiviteit, empathie en oprechtheid

40
Q

Hoe werkt Gestalt therapie?

A

De cliënt sturen naar zelfacceptatie door diegene uit te dagen en te frustreren, door bijvoorbeeld een rollenspel

41
Q

Hoe kijken existentialisten naar psychologische problemen?

A

Zij denken dat ze komen doordat mensen niet het leven in handen nemen en geen verantwoordelijkheden nemen

42
Q

Hoe werkt existentiële therapie?

A

De cliënt wordt aangemoedigd om verantwoordelijkheid te accepteren en te nemen

43
Q

Wat is het socioculturele perspectief?

A

Het idee dat je gedrag het beste kunt begrijpen door te kijken naar welke factoren die beïnvloeden, zoals cultuur en omgeving

44
Q

Wat stelt het familie-sociale perspectief?

A

Theoretici moeten focussen op de directe invloeden op een persoon, bijvoorbeeld sociale interacties en de community

45
Q

Welke drie factoren zijn belangrijk in het familie-sociale perspectief?

A

Labels/rollen, sociale netwerken en familiestructuur

46
Q

Hoe beïnvloeden sociale rollen en labels iemands gedrag?

A

Mensen kunnen zich gaan gedragen naar het label wat ze hebben gekregen

47
Q

Hoe beïnvloeden sociale netwerken iemands gedrag?

A

Mensen met slechte sociale netwerken en weinig steun kunnen dysfunctioneel worden

48
Q

Hoe beïnvloedt een familie iemands gedrag?

A

Een familie gedraagt zich meestal op een consistente manier, en dat kan sommige mensen een duwtje geven om zich abnormaal te gedragen. Een familie waarin mensen te geïnvesteerd zijn in elkaar kan voor problemen zorgen

49
Q

Wat zijn de familie-sociale behandelingen?

A

Groep, familie, koppel en community therapie

50
Q

Wat is groeptherapie?

A

Meerdere mensen met hetzelfde probleem komen samen om hun problemen te bespreken of om ergens over te leren

51
Q

Wat is familietherapie?

A

Wanneer alle familieleden meedoen aan de familie en de problemen in de familiestructuur aangepakt worden, zodat de hele familiedynamiek verandert

52
Q

Wat is communitytherapie?

A

Therapie waarbij cliënten behandeld worden in een bekende omgeving, in plaats van dat ze geïnstitutionaliseerd worden

53
Q

Wat is primaire preventie?

A

Proberen om te voorkomen dat problemen ontstaan

54
Q

Wat is secundaire preventie?

A

Proberen om te voorkomen dat een beginnende stoornis erger wordt

55
Q

Wat is tertiaire preventie?

A

Zo snel en goed mogelijk een stoornis behandelen zodat het geen lange-termijn probleem wordt

56
Q

Wat is cultureel-gevoelige therapie?

A

Therapie die rekening houdt met de unieke problemen die minderheden kunnen ervaren

57
Q

Wat is het probleem van het socioculturele perspectief?

A

Het is niet zeker bepaalde factoren een gevolg of oorzaak zijn van een stoornis, het kan niet voorspellen en het legt niet uit waarom niet iedereen in een bepaalde groep een stoornis ontwikkelt

58
Q

Wat is integratieve/eclectische benadering?

A

Een benadering die verschillende perspectieven combineert en rekening houdt met interactie

59
Q

Wat is equifinaliteit?

A

Het principe dat meerdere wegen kunnen leiden tot een bepaalde uitkomst

60
Q

Wat is multifinaliteit?

A

Het principe dat een weg kan leiden tot verschillende uitkomsten

61
Q

Wat is een idiografische benadering van cliënten?

A

Het begrijpen van een cliënt en waar diegene mee zit, en unieke informatie van diegene verzamelen

62
Q

Wat is assessment?

A

Het verzamelen van relevante informatie, over waarom en hoe een persoon zich abnormaal gedraagt

63
Q

Wat is concurrente validiteit?

A

Of de meting van een tool overeenkomt met de meting van een andere tool

64
Q

Wat is het verschil tussen een gestructureerd en een ongestructureerd interview?

A

In een gestructureerd interview zijn de vragen van te voren voorbereid, het zorgt ervoor dat aan iedereen dezelfde vragen gesteld zullen worden
In een ongestructureerd interview kan de therapeut zelf beslissen welke onderwerpen relevant zijn

65
Q

Waarom vinden sommige onderzoekers dat interviews geen goede tool zijn voor assessment?

A

Omdat verschillende interviewers andere antwoorden kunnen krijgen en verschillende conclusies kunnen trekken over dezelfde vragen bij dezelfde personen

66
Q

Wat zijn projectieve tests?

A

Tests waarbij cliënten vage stimuli moeten interpreteren, zoals de Rorschach test

67
Q

Wat is een personality inventory?

A

Een uitgebreide vragenlijst over iemands persoonlijkheid