week 1 Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen een prognotische waarde van een biomarker en een predictieve waarde van een biomarker?

A

Bij een prognotische factor kijk je wat het beloop is zonder interventie en bij een predictieve factor kijk je naar het beloop met een bepaalde behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke factoren staan tegen over elkaar als het gaat om arts vs. onderzoeker?

A

Arts:
- patiënten
- individu
- hulpvraag
- behandeling

vs.

onderzoeker:
- proefpersonen
- populatie
- hypothese toetsen
- generaliseerbare kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de calculus van leed?

A

Hierbij werden de voordelen afgewogen tegen over de nadelen. Hierdoor kwam er meer nadruk op weldoen te liggen ten opzichte van niet schaden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voor welke twee redenen is de tweede wereldoorlog belangrijk?

A
  1. De concentratiekampexperimenten (waardoor de neurenberg code is opgericht: eerste internationale medisch-ethische code).
  2. Door de oorlog is er veel meer geld en organisatiekracht voor medisch onderzoek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk ethisch dilemma speelt zich af bij medisch-wetenschappelijk onderzoek?

A

We willen meer kennis verschaffen / vooruitgang in de medische wetenschap wat kan zorgen voor gezondheidswinst (voor individu of populatie), maar dit staat tegen over dat we wel de proefpersonen moeten beschermen tegen de risico’s en bezwaren van het onderzoek.
Het is een balans tussen niet schaden en weldoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is ‘de sluis’?

A

Het zorgt ervoor dat de zorg in Nederland betaalbaar blijft. Als een middel in de sluis is geplaatst betekent dat dat een wetenschappelijk adviesraad gaat kijken wat het middel doet en of het voorgeschreven moet worden. Er worden ook onderhandelingen met de farmaceuten gedaan om het middel goedkoper te maken.
Middelen met een hoge prijs of groot financieel risico worden in de sluis geplaatst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat kunnen oorzaken zijn van de symptomen passend bij acute myeloïde leukemie?

A
  • verdringing normale bloedaanmaak in het beenmerg
  • toename witte bloedcellen in het bloed
  • extramedullaire lokalisatie van leukemie (ophoping van leukemische cellen in andere organen)
  • vrijkomen van toxische stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waartoe (symptomen) leidt de verdringen van normale bloedaanmaak bij AML?

A
  • bleek -> moeheid, dyspneu, pijn op de borst -> anemie
  • petechiën -> bloedingsneiging -> trombopenie
  • koorts -> infecties -> neutropenie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waartoe (symptomen) kan een toename van witte bloedcellen bij AML leiden?

A

dyspneu, hoofdpijn, visus klachten, gezwollen tandvlees, vergrote lymfeklieren, palpabel lever/milt. Door extramedulaire lokalisatie -> hyperleukocytose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe zit de AML-therapie in elkaar?

A

De patiënt wordt opgenomen voor een intensieve chemotherapie (ong 1 maand) en deze wordt nog een keer herhaald. Eventueel wordt hier targeted therapie aan toegevoegd, welke gericht is tegen specifieke mutaties. Afhankelijk van hoe de patiënt hierop reageert, kan hierna gekozen worden voor autologe stamceltransplantatie (eigen stamcellen), allogene stamceltransplantatie (stamcellen van donor) of nogmaals intensieve chemotherapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is belangrijk in de kanker Surveillance?

A
  • Omvang van kankerlast te bepalen en de ontwikkeling ervan beoordelen: trends in prevalentie, incidentie, sterfte en overleving.
  • Effect van primaire (vb tabaksontmoediging) en secundaire (vb screening) preventie
  • Nog onbekenden determinanten opsporen om aanknopingspunten voor vervolgstudies te bieden -> hypothese genererend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke verschillende uitkomstmaten heb je bij overlevingsanalyses?

A
  • Absolute overleving (overall survival): tijd tussen diagnose en sterfte (ongeacht doodsoorzaak).
  • Ziektevrije overleving (disease-specific survival): tijd tussen diagnose en progressie van de ziekte.
  • Relatieve overleving ( relative survival): maat voor de ziekte vrije overleving. Ratio van de absolute overleving in een patiëntenpopulatie en de verwachte overleving van een naar leeftijd en geslacht vergelijkbare populatie in de algemene bevolking.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de eigenschappen van hematopoietische stamcellen?

A
  • zelfvermeerdering
  • pluripotent (veel verschillende type nakomelingcellen)
  • lage delingsfrequentie (weinig dochtercellen)
  • hoge delingspotentie
  • relatief ongevoelig voor genotoxische invloeden (bestraling, chemo, reactieve zuurstof in de cel)
  • verantwoordelijk voor het lange termijn herstel van beenmerg en bloedcelvorming bij stamceltransplantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn eigenschappen van een voorlopercel/ progenitor cellen?

A
  • geen (of beperkt) vermogen tot zelfvermeerdering
  • unipotent of multipotent
  • hoge delingsfrequentie
  • beperkte delingspotentie
  • gevoelig voor genotoxische invloeden
  • verantwoordelijk voor het korte termijn herstel van bloedcelvorming bij stamceltransplantatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke klinische toepassingen van stamceltransplantatie zijn er?

A
  • beenmergherstel na totale lichaamsbestraling en chemotherapie bij ziekten van het hematopoëtisch systeem (leukemie, lymfoom, immuundeficiënties, aplastische anemie): allo-SCT
  • beenmergherstel bij patiënten met solide tumoren die zware chemotherapie (dosis-escalatie) hebben ondergaan: auto-SCT
  • experimenteel: behandeling van auto-immuunziekten: auto-SCT.
  • experimenteel: gentherapie (repareren van stamcel defecten) bij bijv. immuundeficiënties, stollingsziekten en rode bloedcel mutaties: auto-SCT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke verschillende groeifactoren vindt differentiatie naar verschillende bloedceltypen plaats?

A
  • erytropoëtine (EPO) -> erytrocyten
  • G-CSF -> leukocyten
  • trombopoietine (TPO) -> trombocyten
17
Q

Welke Hallmarks of cancer zijn er?

A
  1. Blijven delen / zelfvoorzienend groeisignalen
  2. Remming ontwijken / ontwijken van groeionderdrukkers
  3. Celdood weerstaan
  4. Oneindige celdeling
  5. Vorming van nieuwe bloedvaten
  6. invasie en metastase
  7. Genoom instabiliteit en mutaties
  8. Tumor bevorderende ontsteking
  9. Deregulatie van energievoorziening / energiehuishouding reprogrammeren
  10. Ontsnapping aan het immuunsysteem
18
Q

Wat is de stroma?

A

Stroma is de directe omgeving naast de tumor en bestaat uit ondersteunend, niet neoplastisch bindweefsel, bloedvaten en ontstekingscellen. De stromacellen verzorgen de tumor cellen als het waren en ze stimuleren angiogenese.

19
Q

Welke stappen vinden er plaats bij invasie en metastasen vorming?

A
  1. migratie door de basaalmembraan
  2. verplaatsing door de extracellulaire matrix
  3. intravasatie (binnendringen van een bloedvat) EMT
  4. transport in de bloedbaan
  5. extravasatie en metastatic deposit
  6. kolonisatie en uitgroei (MET)