Waterhuishouding Flashcards

1
Q

chemische bindingsactiviteit van een electrolyt

A

1000 mEq

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Chemische bindingscapaciteit

A

f(beschikbare ionaire ladingen (valenties) in een elektrolytenoplossing)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

osmolariteit =

A

aantal opgeloste partikels in een oplossing, het regelt de osmotische druk

1 osmol = 1000 mOSm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

osmolaRiteit

A

de concentratie van de opgeloste stof per volume van de oplossing (mol/liter), verandert met de temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

osmolaLiteit

A

de concentratie van de opgeloste stof per eenheid van gewicht van het oplosmiddel (mol/kg), verandert NIET met de temperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

isosmie

A

vorm van homeostase. is behoud van OD in de verschillende compartimenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

isovolemie

A

in stand houden van het volume vocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

BNP

A

peptide met gelijkaardige werking als ANP maar dan geproduceerd door de ventrikels. Lagere affiniteit voor de ANP receptoren maar langere halfwaardetijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

water komt van

A

drinkwater
water in voedsel
water dat ontstaat bij metabole processen (eiwit, KHD, vet aanmaak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hypotone hydratatie

A

abnormale toename van het watergehalte door toename hoeveelheid water ZONDER toename van elektrolyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hemolyse

A

afbraak van rode bloedcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hemoglobinaemie

A

teveel hemoglobine in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hematocriet

A

De hematocriet is het percentage rode bloedcellen in de totale hoeveelheid bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Serum:

A

Serum is de vloeistof die overblijft als men bloedplasma laat stollen en het stolsel verwijdert en bestaat uit water met daarin opgeloste zouten en eiwitten, echter zonder fibrinogeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bloedplasma

A

Het plasma in ons bloed bestaat voornamelijk uit water met daarin opgelost voedingsstoffen, vitamines, hormonen, mineralen en eiwitten. Het plasma zorgt voor het transport van de bloedcellen, bloedplaatjes en stoffen. De kleur van plasma is geel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verschil serum en bloedplasma

A

Plasma is bloed zonder cellen, terwijl serum het resterende plasma is na coagulatie.

17
Q

rhabdomyolyse

A

Rhabdomyolyse betekent een overmatige afbraak van spierweefsel. Het zijn de dwarsgestreepte spiercellen die worden aangetast: dat zijn de spieren die gebruikt worden om het skelet aan te sturen. De wand van de spiercel wordt beschadigd, waardoor de spier niet meer kan functioneren. myoglobine komt dan vrij, kan in urine terecht komen.

18
Q

azoturie

A

een dier met myoblobinurie heeft ook azoturie, veel vrijzetting van stikstof in de urine.

19
Q

hemoglobinURIE

A

teveel hemoglobine in de URIne

20
Q

Hoeveel NACl per kg LG bij hypertone hydratatie?

A

5ml 5% NaCl per kg LG

21
Q

hyper estetisch

A

overgevoelig bij aanraking

22
Q

diuretica

A

stimuleren de doorstroom, het dier zal gaan plassen

lisdiureticum:
- lis van henle

thazide diureticum:
- distale tubulus

kaliumsparende diuretica
- voorkomt hypokaliëmie

osmotische diuretica:
- manithol
- meer osmotisch actieve partikels in filtraat dus meer water gaat eruit

23
Q

extravasatie in de longen

A

oedeem met hoesten en spumeuze neusvloei, dyspnee

24
Q

COD, oncotische druk

A

= colloïd osmotische druk

25
Q

filtratiedruk =

A

HD - WD - COD

26
Q

4 belangrijke oedeem oorzaken

A
  1. toename intravasculaire druk
  2. afname COD
  3. verminderde lymfedrainage
  4. toename bloedvat permeabiliteit
27
Q

PLNP

A

protein losing nefron pathie, eiwit weg in nieren (bv glomerulus probleem (kan leiden tot te lage colloid osmotische druk)

28
Q

ascites, hydrothorax, hydropericard

A

ascites = vocht in de peritoneale holte
hydrothorax = vocht in de thorax
hydropericard: vocht in pericard

29
Q

dehydratatie

A

afname van de totale hoeveelheid lichaamsvocht in een organisme (hyper-iso-hypotoon)

30
Q

oligurie

A

verminderde uitscheiding van urine

31
Q

tachycardie

A

snel hartritme

32
Q

bij isotone dehydratatie voegen we hoeveel vocht toe?

A

50-100 ml/kg/24u (onderhoudend)

33
Q

hypotone dehydratatie, toevoegen van hoeveel vocht?

A

tetanosvocht + 2 gNaCl per liter

hoeveel liter?
ECW= 20% van LG (100liter per 500 kg)

34
Q

isotoon vocht

A

evenveel deeltjes in aanwezig als in serum: 280-320 per liter

35
Q

isotone opl van glucose

A

54g/liter (5.4%)

36
Q

isotone opl van zout

A

9 g/ liter (nacl)

37
Q

isotone opl van een tweewaardig zout

A

MgCl2
9,4 g/l

38
Q

hoeveelheid vocht nodig?

A

50 ml/kg/24u