Inleiding Flashcards

1
Q

Hypoglycemie

A

tekort aan suiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hyperglycemie

A

teveel aan suiker (in het bloed)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

confouding factors

A

verstorende factoren waarmee rekening gehouden moet worden. Zoals bv ene hond met stress tijdens een bloed onderzoek. Suiker gehalte zal dan hoger zijn door sympaticus (HSL en gluconeogenese)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

sensitiviteit

A

hoe gevoelig is een test, vermogen van een test om een echt ziek dier ook als ziek aan te duiden

een slecht sensitieve test: teveel zieke dieren als gezond aangeduid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

specificiteit

A

het vermogen van een test om een niet ziek dier ook als niet ziek aan te duiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de power van een test

A

1 - beta: mogelijkheid om een verschil op te merken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vals positieven

A

alfa
gezonde dieren als ziek beschouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vals neagtieven

A

beta
zieke dieren als gezond beschouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

voorspellende waarde

A

kans dat dieren die +/- zijn ook echt +/- zijn.
Hangt af van de prevalentie van de ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

epistaksisch

A

bloedvloei uit de neus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

blefaroptosisch

A

afhangende oogleden (kan op infectie wijzen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

stridor

A

abdominale expiratoire component

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

balanitis / balanoposithis

A

voorhuid ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Prevalentie

A

aantal zieke dieren in een bepaalde populatie op een bepaald moment

Prevalentie = incidentie * duur van de ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

incidentie

A

aantal nieuwe ziekte gevallen in een bepaalde gevoelige populatie tijdens een vastgelegde periode (tijdsinterval)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mortaliteit

A

% zieken/ dieren die dood zijn gegaan