Vwo Thema 1 Flashcards

1
Q

Waar vind de lichtreactie plaats

A

In de membranen van de thylakoïden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het doel van de lichtreactie

A

Maken van nadph en atp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar zorgen bij de lichtreactie fotosysteem 1 en 2 voor

A

Zij zorgen ervoor dat elektronen worden aangeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er bij nadp+ reductase

A

aan een nadp+ molecuul worden 2 elektronen en 1 H+ gekoppeld waardoor NADPH ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er bij dd atp synthase

A

Adp wordt atp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar gaat het atp dat bij de lichtreactie wordt gemaakt heen

A

Naar de donkerreactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is cyclische fosforylatie

A

Een alternatief pad bij fotosysteem 1 van de lichtreactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat wordt er niet geproduceert bij cyclische fosforylatie

A

Nadph

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Is er voor de donkerreactie licht nodig

A

Nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uit welke fases bestaat de donkerreactie

A

Fixatie van co2
Reductie tot glyceraldehyd 3 fosfaat
Omvormen naar glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er bij de fixatie van co2 in de donkerreactie

A

Co 2 word gekoppeld aan een c4 molecuul

Het enzym wordt gesplitst in 2 c3 moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij de niet cyclische fosforylering van de lichtreactie, wat zorgt er in fotosysteem 2 voor dat de aangeslagen elektronen weer worden opgevuld

A

De afsplitsing van water

H2O –> 2 H + + 1/2 O2 en 2e-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe heten soorten die voor koolsotfassimilatie geen gebruik maken van de energie afkomstig van licht

A

Chemo-autotroof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe heet het oxideren van een anorganische stof voor de koolstofassimilatie

A

Chemosynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De glucose die bij de koolstofassimilatie wordt gevormd dient als grondstof voor de meeste andere organische stoffen die in autotrofe soorten voorkimen. Hoe wordt de vorming van deze stoffen genoemd?

A

Voortgezette assimilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In welke drie soorten zijn koolhydraten te verdelen

A

Monosachariden
Disachariden
Polysachariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Door wat ontstaan disachariden en Polysachariden?

A

Door condensatiereacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In opgeloste toestand kunnen glucosemoleculen in twee vormen voorkomen, welke twee zijn dat?

A

Als ketens of als ringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In wat verschillen de a en de b glucose van elkaar

A

Ze verschillen van elkaar in positie van de oh groep aan het eerste c atoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn condensatiereacties

A

Reacties waarbij een klein molecuul wordt afgesplitst (meestal water)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe heet de condensatiereactie die plaatsvindt tussen glucosemoleculen (waarbij koolhydraten ontstaan meestal)

A

Polymerisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar vinden de reacties plaats waardoor eiwitten gevormd kunnen worden

A

In de chloroplasten en de amyloplasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waardoor wordt een a glucose molecuul spiraalvormig gewonden

A

Doordat de glucosemoleculen bij elke bindingsplaats een kleine hoek ten opzichte van elkaar maken. Deze hoek wijst bij elke bindingsplaats dezelfde kant op dus wordt het molecuul spiraalvormig gewonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar vinden bij dieren polymerisatiereacties plaats

A

In de lever en in de spieren

25
Q

Wat is het hoofdbestanddeel van de celwanden van de plant

A

Cellulose

26
Q

Waardoor zijn B glucose in lichte zigzagvorm gewonden

A

Doordat de hoek tussen de glucosemoleculen bij elke bindingsplaats telkens de andere kant op wijst

27
Q

Hoe worden eiwitten ook wel genoemd

A

Proteinen

28
Q

Noem twee functies die een eiwit kan hebben in een organisme

A
Enzymen
Structuureiwitten
Membraaneiwitten
Receptoreiwitten
Transporteiwitten
Antistoffen
Stollingseiwitten
29
Q

Wat zijn eiwitten

A

Polymeren van aminozuren

30
Q

Waar bestaat een aminozuur uit

A
Centrale c atomen
Een aminogroep (nh2)
Een carbocylgroep (cooh)
H atomen
En een restgroep
31
Q

Welke stoffen kunnen onder andere voorkomen in de restgroep van een aminozuur

A

Stikstof en zwavel

32
Q

Uit wat bouwen platen aminozuren op

A

Uit glucose en stikstofhoudende ionen zoals nitraationen en sulfaationen

33
Q

Dieren zijn niet in staat zelf aminozuren te bouwen uit glucose, waartoe zijn zij wel in staat?

A

Het vormen van aminozuren uit andere aminozuren

34
Q

De ……. Van een aminozuurmolecuul kan een binding aangaan met de ……. Van een ander aminozuur. Deze binding wordt ook wel …… Genoemd

A

Aminogroep
Carboxyl groep
Peptide binding

35
Q

Hoe heten twee aan elkaargekoppelde aminozuren? En meerdere aminozuren?

A

Dipeptide

Polypeptide

36
Q

Door wat wordt de primaire structuur van een eiwit bepaald

A

Door de typen aminozuren die voorkomen in de polypeptideketens em de volgorde waarin deze voorkomen

37
Q

Wat is de secundaire structuur

A

De spiraalvorm die ontstaat doordat peptidebindingen steeds een bepaalde hoek maken ten opzichte van elkaar

38
Q

Wat is de tertiaire structuur

A

De manier waarop de … Helix in een bepaalde manier wordt opgebouwd

39
Q

Wat is een quartaire structuur, en hebben alle eiwitten deze ? En geef een voorbeeld

A

Dit is de specifieke manier waarop meerdere polypeptideketens samen een eiwit vormen.
Nee
Voorbeeld: hemoglobine

40
Q

Hoe worden vetten ook wel genoemd

A

Lipiden

41
Q

De osmotische werking bij de opslag van vetten is ……… Omdat vetten ……… In water oplossen

A

Niet groot

Bijna niet

42
Q

Waarvan maken vetten deel uit

A

Van sommige vitamines, hormonen en cholesterol

43
Q

Hoe worden veel vetten gevormd

A

Door een condensatiereactie waarbij drie vetzuurmoleculen zich binden aan een glycerolmolecuul

44
Q

Hoe worden vetten die een functie als hormoon hebben ook wel genoemd

A

Steroidhormonen

45
Q

Wanneer is een vet verzadigd

Hoe word deze vetten ook wel genoemd? En waarom?

A

Als er geen dubbele bindingen meer aanwezig zijn
Vetten
Ze zijn vast bij kamertemperatuur

46
Q

Uit wat bestaan membranen grotendeels

A

Fosfolipiden

47
Q

WAt is er aan de hand bij een fosfolipiden

A

Een vetzuur is vervangen door een fosfaatgroep

48
Q

Waar wordt de energie van glucose omgezet in een groot Antal atp moleculen

A

Mitochondrien

49
Q

Uit welke stappen bestaat de aerobe dissimilatie van glucose

A

De glycolyse
De tussenstap van acetyl coA
Citroenzuurcyclus (krebscyclus)
De oxidatieve fosforylering

50
Q

Waar gebeurt de glycolyse en hoe verloopt deze

A

In het cytoplasme

Anaeroob

51
Q

Waar gebeurt de tussenstap acetyl coA

A

Membraan van het mitochondrium

52
Q

Waar gebeurt de citroenzuurcyclus

A

In de matrix

53
Q

Waar gebeurt de oxidatieve fosforylering

A

Binenste membraan van het mitochondrium

54
Q

Wat is er nodig voor de oxidatieve fosforylering

A

Zuurstof

55
Q

Wat is het basale metabolisme

A

Alle stofwisselingsprocessen die in rust doorgaan

De grondstofwisseling ook wel

56
Q

Hoe kan de intensiteit van het basale metabolisme worden bepaald

A

Dokr de hoeveelheid zuurstof te meten die een individu in rust verbruikt

57
Q

Waarvan is het basale metabolisme afhankelijk

A
Geslacht
Leeftijd
Gewicht
Temperatuur
Tijdstip en jaargetijde
58
Q

Hoe worden dieren met een constante lichaamstemperatuur genoemd

A

Homoiotherm

59
Q

Hoe worden dieren met een temperatuur gelijk aan de omgeving genoemd

A

Poikilotherm