Voltooide Tijd (Perfectum) Flashcards
1
Q
werken
A
heb gewerkt
2
Q
maken
A
heb gemaakt
3
Q
praten
A
heb gepraat
4
Q
wonen
A
heb gewoond
5
Q
luisteren
A
heb geluisterd
6
Q
horen
A
heb gehoord
7
Q
reizen
A
heb gereisd
8
Q
leven
A
heb geleefd
9
Q
fietsen
A
heb gefietst
10
Q
zetten
A
heb gezet
11
Q
koken
A
heb gekookt
12
Q
sturen
A
heb gestuurd
13
Q
spreken
A
heb gesproken
14
Q
lezen
A
heb gelezen
15
Q
schrijven
A
heb geschreven
16
Q
doen
A
heb gedaan
17
Q
kopen
A
heb gekocht
18
Q
kijken
A
heb gekeken
19
Q
hebben
A
heb gehad
20
Q
eten
A
heb gegeten