Thema 2 Flashcards
Learn all words
het aanvraagformulier
the application form
het adres
the address
het afhaalbewijs
the order/pick-up receipt
afhalen (stem - haal af)
to pick up / collect
alleenstaand
single
alstublieft / alsjeblieft
please / here you go (when giving something)
alvast
in advance / ahead
de auto
the car
bedankt
thank you
begrijpen (stem - begrijp)
to understand
bij
at / in / with
binnen
inside / within (time)
het boek
the book
brengen (stem - breng)
brengen naar
to bring
de burgerlijke staat
the marital status
het burgerservicenummer
the personal number
de buurt
the neighbourhood
het centrum
the centre
de cursist
the student
het cursusboek
the coursebook
dan
then / than
doen (stem - doe)
to do
dus
thus / so
eerst
first
even
shortly / quickly (no specific meaning - added in speaking language to add sense of speed/efficiency)
de fiets
the bicycle
het formulier
the form
de geboortedatum
the date of birth
gehuwd
married
geldig
valid
de gemeente
the municipaly
het getal/getallen
the number/s
getrouwd
married
haar…
her … (possesion)
de handtekening
the signature
de heer
the sir (very formal)
hier
here
het huis
the house
het huiswerk
the homework
hun…
their… (possession)
het identiteitsbewijs
the identification / proof of identity
inschrijven (stem - schrijf in)
inschrijven zich
to register / sign up
de inschrijving
the registration
invullen (stem - vul in)
to fill in
jouw…
your … (possesion)
jullie…
your… (plural, possesive)
de kamer
the room
de kantine
the canteen
de keer
the time (first time, last time etc)
de kopie
the copy
krijgen (stem - krijg)
to get, receive, obtain
het legitimatiebewijs
the identity document
liggen (stem - lig)
to lie / lay
maar
but