Voedingsleer MOD 1 Energie Flashcards

1
Q

Energie eenheid

A

1 kcal = 4,2 kJ
1000 kJ = 1MJ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

BMI

A

Gewicht (kg) / Lengte kwadraat (m)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Energiebehoefte (EN)

A

BMR x PAL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Energievoorraad

A

Energie-inname (EI) - Energieverbruik (EV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Eenheid van eiwitten

A

1gE = 4 Kcal of 17Kj

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ADH eiwitbehoefte

A

0.83g E/kg LG / dag of 15 En%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ADH eiwitbehoefte vegetarische voeding/ veganistische voeding

A

0.83g E/kg LG / dag X 1.2 à 1.3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem de 8 essentiële aminozuren

A

Methionine
Fenylalanine
Lysine
Leucine
Isoleucine
Tryptofaan
Valine
Treonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

2SD

A

Tweemaal de standaard deviatie van 12,5%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

AI + uitleg

A

Adequate inname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

MTI + uitleg

A

Maximale toelaatbare inname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

NOAEL

A

No observed adverse effect level

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke factoren beïnvloeden de energiebehoefte

A
  • Lichaamsgewicht en lichaamssamenstelling
  • Leeftijd
  • Geslacht
  • Groei, zwangerschap, lactatie
  • Hormonen
  • Voedingstoestand
  • Klimaat
  • Medicatie
  • Koorts, Stress
  • Roken
  • Lichamelijke activiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef de functies van eiwitten

A
  • Bouwstof van alle lichaamsweefsels
  • Vormen deel van enzymen (vertering)
  • Transportfunctie
  • Behouden van colloïdosmodische druk
  • Energielevering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is Kwashiorkor

A

Tekort aan eiwitten –> Colloïdosmotische druk nodig voor uitwisseling van water en veodingsstoffen tussen water en bloed –> Oedeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Geef de formule weer om de BW te bepalen. Beide vormen

A

BW= I-(F-F0)-(U-U0)
______________ X100
I- (F-F0)

BW= vastgehouden N
____________________ X100
opgenomen N

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geef de formule weer van de NEB (netto eiwit benutting (bio- availability)

A

NEB = BW X factor verteerbaarheid
_____________________________
100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de eenheid van Vetten (V) of lipiden

A

1gV=9kcal of 38 kJ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Uit welk deel bestaan de vetten in onze voeding

A

Triglyceriden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Uit welke chemische delen bestaan triglyceriden

A

Een glycerolmolecule en 3 moleculen vetzuren

21
Q

Geef de verschillende soorten verzadigde vetzuren (VV) en hun binding

A
  • Vetzuren met korte ketens: azijnzuur en boterzuur (VV) komen voor in melkproducten
  • Vetzuren met middellange ketens: capronzuur, caprylzuur en caprinezuur (VV) komen voor in kokosvet en melkvet
  • Vetzuren met lange ketens: laurinezuur, myristinezuur, palmitinezuur, stearinezuur: melkvette, rundvette, margarines als boter, gehard plantaardig frietvet, vlees- en vleeswaren, gebak, koekjes, chocoladeproducten en chips

Alle verzadigde vetzuren hebben geen dubbele binding

22
Q

Geef de verschillende soorten onverzadigde vetzuren (OV) en hun binding

A
  • Enkelvoudige OV: 1 dubbele binding (EOV of MUFA)
  • Meervoudige OV: 2 of meerdere dubbele binding (MOV of PUFA)
23
Q

Geef de vetzuren en de bron van EOV

A
  • Oliezuur
  • Erucazuur
    Bron: olijf- en arachideolie, hazelnoten, amandelnoten, cashewnoten en pinda’s
24
Q

Geef de vetzuren en de bron van MEOV

A
  • Linolzuur
  • alfa-linoleenzuur
  • arachidonzuur
  • eicosapentaeenzuur
  • docosahexaeenzuur
    Bron: vette vissoorten, maïs-, zonnebloem-, saffloerolie (linolzuur), Soja- en koolzaadolie (linoleenzuur),smeervetten met minstens 40 % MOV, bak- en braadvetten met minstens 40 % MOV, mayonaise en dressings met hoog gehalte aan MOV en noten
25
Q

Geef de twee vetzuren die vooral in vette vissoorten te vinden zijn en hun binding

A
  • EPA: eicosapentaeenzuur of timnodonzuur
  • DHA: docosahexaeenzuur of clupanodonzuur
    Beiden hebben 20 of meer dubbele bindingne, dus zeer lange ketens
26
Q

De drie vetzuren in triglyceriden bestaan uit twee groepen, dewelke

A
  • Carboxylgroep (COOH) links
  • Methylgroep (CH3) rechts
27
Q

Geef de indeling van de OV onverzadigde vetzuren volgens de beginplaats van de dubbele binding

A
  • Omega 9-vetzuren: 1binding start op koolstofatoom 9, wordt in het lichaam zelf aangemaakt
  • Omega 6-vetzuren: 2 bindingen start op koolstofatoom 6, moet aangebracht worden via de voeding
  • Omega 3-vetzuren: 3 bindingen start op koolstofatoom 3, moet aangebracht worden via de voeding
28
Q

Geef de belangrijkste omega 6 en omega 3 vetzuren

A

Omega 6: Linolzuur C18:2
Omega 3: alfa-linoleenzuur C18:3, eicosapentaëenzuur (EPA) C20:5 en docosahexaëenzuur (C22:6)

29
Q

Van welke twee bronnen zijn transvetzuren afkomstig

A
  • Natuurlijk (melk, vlees, boter)
  • Industriëel (harde plantaardige oliën, bak- en braadstoffen, frituurvetten en margarines voor gebak, koekjes en hartige snacks (slecht!)
30
Q

Geef onzichtbare bronnen en zichtbare bronnen van vetten in de voeding

A
  • onzichtbaar: vlees en afleidingen (charcuterie), vis en afleidingen, melk en melkproducten, eieren, brood, gebak, koekjes, noten, gefrituurde gerechten, chocolade, snacks, zoutjes
  • zichtbaar: olie, bak- en braadvet, boter, broodsmeersels margarine en minarine
31
Q

Geef de twee manieren dat cholesterol in het bloed voorkomt

A
  • HDL-chol: High density lipoproteïnes = verlaagd risico op hart- en vaatziekten
  • LDL-chol: Low density lipoproteïnes = verhoogd risico op hart- en vaatziekten
32
Q

Geef de eenheid van Koolhydraten

A

Kh
1g Kh = 4 Kcal of 17 Kj

33
Q

Eenheid van voedingsvezel

A

gemiddeld 2 kcal/g

34
Q

Eenheid van alcohol

A

7 kcal of 30 kJ

35
Q

Behoefte vetten

A

Totaal vet: >20 < 30-35 En%
VV: <10%
Atherogene VV: <8%
MUFA (EOV): 10-20%
PUFA (MOV): 5-10%
n6: 4-08%
LA (linolzuur): 4%
n3: 1-2%
Alfalinoleenzuur: 1%
EPA+DHA: 250-500 mg
Transvetzuren: zo laag mogelijk
Cholesterol: <300 mg

36
Q

Kh behoefte

A

min 50 tot 100g koolhydraten
AI 180g/dag
55En%

37
Q

Kh behoefte mono- en disachariden

A

ADH: 15-25 En%

38
Q

Voedingsvezel behoefte

A

min 30g/dag

39
Q

Water behoefte

A

Mannen: 3.7L per dag
Vrouwen: 2.7 L per dag

40
Q

Alcohol behoefte

A

geen aanbeveling, nog geen bewezen positieve effecten op de gezondheid

41
Q

Formule omega 6 tegenover omega 3

A

Omega-6
__________ <4
Omega 3

42
Q

BMI waarden tabel

A

Ondergewicht : <18.5
Normaal: 18.5 - 24.9
Overgewicht: 25-29.9
Obesitas klasse 1: 30 - 34.9
Obesitas klasse 2: 35 - 39.9
Obesitas klasse 3: >=40

43
Q

Middelomtrek mannen en vrouwen risicofactor

A

Mannen: verhoogd: >94 cm, sterk verhoogd: > 102 cm
Vrouwen: verhoogd: >80 cm, sterk verhoogd: > 88 cm

44
Q

Geef de wateronoplosbare voedingsvezels en hun bronnen

A

*Cellulose: groenten, fruit, zemelen, peulvruchten, noten
*Hemicellulose: graanproducten
*Lignine: zemelen, groenten met een houterige structuur zoals selder
*Wassen: beschermlaag planten
*Fytaten: Buitenste laag granen en zaden
*Tanninen: Fruit (kweepeer, avocado), thee, wijn
*Saponinen: Groenten (sojabonen, erwten, spinazie, tomaten, aardappelen en knoflook) en zijn werkzame bestanddelen van veel kruiden

45
Q

Geef de wateroplosbare vezels en hun bronnen

A

*B- glucanen: graanproducten (haver, gerst, rogge, tarwe)
*Inuline en fructo-oligo-sachariden: Cichorei, uien, prei
*Sachariden:
*(Galacto)Oligosachariden: gedroogde peulvruchten, noten
*Niet verteerbaar zetmeel:
* RS1: fysisch ontoegankelijk zetmeel: peulvruchten zoals linzen, gedeeltelijk gemalen granen
* RS2: resistente zetmeelgranules: maïs rijk aan amylose, rauwe aardappelen, groene bananen
* RS3: geretrogradeerd zetmeel: Brood, cornflakes, afgekoelde gekookte aardappelen, rijst en pasta
*Pectines: fruit, bindmiddel
*Algen: agar-agar, bindmiddel
*Gommen: Guargom, bindmiddel
*Slijmstoffen: psylliumzaadjes

46
Q

Geef de werkingen van bio-actieve stoffen

A
  • Anti-oxidant
  • Biotransormatie-enzymes
  • Hormoonactiviteit
  • Verlagen cholesterolgehalte
47
Q

Geef de verschillende gekende bio-actieve stoffen

A

Lycopeen: zit vooral in tomaten en afgeleide producten zoals tomatenpuree en ketchup : bewezen bij prostaatkanker
Betacaroteen: in de oranje en groene groenten zoals wortel, paprika, spinazie, peterselie: bewezen bij immuunsysteem, UV schade aan de huid (provitamine A)
Alfacaroteen: wortel, paprika, banaan
luteïne: spinazie, andijvie, avocado, abrikoos: bewezen bij UV filter in het oog
Zeaxanthine: abrikoos, avocado, rode paprika: bewezen bij netvlies
betacryptoxanthine: avocado, citrusvruchten, dille: bewezen bij longkanker

48
Q

Geef de subklasse van flavonoïden

A
  • flavonolen
  • flavonen
  • catechinen
  • isoflavonen
  • flavanonen
  • abtgicyanen
49
Q
A