VocAction 9 Flashcards
1
Q
de rekening
A
l’addition
2
Q
het bal
A
le bal
3
Q
het feestmaal
A
le banquet
4
Q
de barbecue
A
le barbecue
5
Q
de fuif
A
la boum / la soirée
6
Q
het buffet
A
le buffet
7
Q
de plechtigheid
A
la cérémonie
8
Q
het etentje bij kaarslicht
A
le dîner aux chandelles
9
Q
de aankondiging
A
le faire-part
10
Q
het vieruurtje
A
le goûter
11
Q
de gastheer / de gastvrouw
A
l’hôte / l’hôtesse
12
Q
de uitnodiging
A
l’invitation
13
Q
de genodigde
A
l’invité(e)
14
Q
de gelegenheid
A
l’occasion
15
Q
de picknick
A
le pique-nique
16
Q
het avondmaal (B)
A
le souper
17
Q
de verrassing
A
la surprise
18
Q
de wensen
A
les vœux
19
Q
het bord
A
l’assiette
20
Q
het stokbrood
A
la baguette
21
Q
de banaan
A
la banane
22
Q
de boter
A
le beurre
23
Q
de fles
A
la bouteille
24
Q
het geschenk
A
le cadeau
25
de koffie
le café
26
de wortel
la carotte
27
de paddenstoel
le champignon
28
de charcuterie, de fijne vleeswaren
la charcuterie
29
de chocolade
le chocolat
30
de (warme) chocolademelk
le chocolat (chaud)
31
de cola
le coca
32
het mes
le couteau
33
de croissant
le croissant
34
de lepel
la cuillère
35
het middagmaal (F)
le déjeuner
36
het dessert
le dessert
37
het avondmaal (F), het middagmaal (B)
le dîner
38
het water
l'eau
39
het ei
l'œuf
40
het feest
la fête
41
de vork
la fourchette
42
de kaas
le fromage
43
het stuk fruit
le fruit
44
het ijsje
la glace
45
de frieten
les frites
46
de ham
le jambon
47
het fruitsap
le jus de fruits
48
de kilo
le kilo
49
de kiwi
le kiwi
50
de melk
le lait
51
de kropsla
la laitue
52
de groente
le légume
53
Graag gedaan!
Avec plaisir!
54
Gezondheid!
A votre santé!
55
Welkom!
Bienvenue!
56
Smakelijk!
Bon appétit!
57
Gelukkig nieuwjaar!
Bonne année!
58
Gelukkige feestdag!
Bonne fête!
59
Proficiat!
Félicitations!
60
Zalig Paasfeest!
Joyeuses Pâques!
61
Vrolijk kerstfeest
Joyeux Noël!
62
Hartelijke gelukwensen!
Tous mes vœux de bonheur !
63
Vrolijk kerstfeest
Joyeux Noël !
64
de limonade
la limonade
65
de winkel
le magasin
66
de mayonaise
la mayonnaise
67
het menu
le menu
68
de sinaasappel
l'orange
69
het brood
le pain
70
het ontbijt
le petit-déjeuner
71
de peer
la poire
72
de vis
le poisson
73
de appel
la pomme
74
de aardappel
la pomme de terre
75
de prijs
le prix
76
de pizza
la pizza
77
de maaltijd
le repas
78
de sla
la salade
79
de saus
la sauce
80
de soep
la soupe
81
de spaghetti
les spaghettis
82
de suiker
le sucre
83
de supermarkt
le supermarché
84
een boterham
la tartine
85
het kopje
la tasse
86
de thee
le thé
87
de tomaat
la tomate
88
het glas
le verre
89
het vlees
la viande
90
de wijn
le vin
91
lekker
bon
92
slecht
mauvais
93
kopen
achter
94
honger hebben
avoir faim
95
dorst hebben
avoir soif
96
drinken
boire
97
eten
manger
98
verkopen
vendre
99
de verjaardag
l'anniversaire
100
Wapenstilstand
l'Armistice
101
Hemelvaartsdag
l'Ascension
102
Maria-Tenhemelopneming
l'Assomption
103
het doopsel
le baptême
104
de communie
la communion
105
de begrafenis
l'enterrement
106
het feest
la fête
107
Het (joodse) lichtfeest
la fête de Lumières (Hanoucca)
108
Moederdag
la fête des mères
109
Vaderdag
la fête des pères
110
Het offerfeest
la fête du sacrifice
111
het Suikerfeest
la fête du Sucre
112
Het Feest van de Arbeid
la fête du travail
113
De Nationale feestdag
la fête nationale
114
de verloving
les fiançailles
115
het einde van de ramadan
la fin du ramadan
116
Nieuwjaar
le Jour de l'An
117
Allerzielen
le jour des Morts
118
de kermis
la kermesse
119
het huwelijk
le mariage
120
de geboorte
la naissance
121
Kerstmis
la Noël
122
Pasen
Pâques
123
Pinksteren
la Pentecôte
124
het oudejaarsfeest
le réveillon
125
Sinterklaas
la Saint-Nicolas
126
Valentijnsdag
la Saint-Valentin
127
Allerheiligen
la Toussaint
128
Jom Kipoer (Grote Verzoendag)
Yom Kippour
129
de bal
le ballon
130
de kerstbal
la boule (de Noël)
131
de kandelaar
le chandelier
132
de (paas)klokken
les cloches (de Pâques)
133
de confetti
les confettis
134
de kerststal
la crèche
135
het vuurwerk
le feu d'artifice
136
de Kerstman
le Père Noël
137
de kerstboom
le sapin de Noël
138
de serpentines
les serpentins
139
de aankoop
l'achat
140
het voedingsmiddel
l'aliment
141
het gamma
l'assortiment
142
het conservenblik
la boîte de conserves
143
de kassa
la caisse
144
de kassier / kassierster
le caissier / la caissière
145
de bestelling
la commande
146
de toonbank
le compoir
147
de boodschappen
les courses
148
de klant
le client / la cliente
149
de boodschappenlijst
la liste d'achats
150
de afdeling
le rayon
151
de zuivelafdeling
le rayon produits laitiers
152
de diepvriesafdeling
le rayon surgelés
153
de afdeling elektrische huishoudtoestellen
le rayon électroménager
154
de afdeling fruit en groenten
le rayon fruits et légumes
155
de afdeling multimedia en bureauartikelen
le rayon multimédia et bureau
156
de waaier, de verscheidenheid
la variété
157
het bakje (aardbeien)
la barquette (de fraises)
158
het blikje (sardienen)
la boîte (de sardines)
159
de fles (water)
la bouteille (d'eau)
160
het brik (melk)
la brique (de lait)
161
het blikje (bier)
la cannette (de bière)
162
het drinkkarton
le carton
163
de verpakking
l'emballage
164
de geschenkverpakking
l'emballage cadeau
165
het pakje (van boter)
le paquet (de beurre)
166
de pot (jam)
le pot (de confiture)
167
de zak (aardappelen)
le sac (de pommes de terre)
168
het zakje
le sachet
169
het ingrediënt
l'ingrédient
170
de bereiding
la préparation
171
het recept
la recette
172
de specialiteit
la spécialité
173
het diepvriesproduct
le surgelé
174
de knoflook
l'ail
175
de aubergine, de eiervrucht
l'aubergine
176
de broccoli
les brocolis
177
de selderij
le céleri
178
het witloof
le chicon (B) / l'endive (F)
179
het spruitje
le chou de Bruxelles
180
de bloemkool
le chou-fleur
181
de komkommer
le concombre
182
de augurk
le cornichon
183
de courgette
la courgette
184
de rauwkost
les crudités
185
de andijvie
l'endive (B)
186
de spinazie
les épinards
187
het prinsessenboontje
le haricot vert
188
het erwtje
le petit pois
189
de ui
l'oignon
190
de prei
le poireau
191
de paprika
le poivron
192
de radijs
le radis
193
de sla
la salade
194
de amandel
l'amande
195
de ananas
l'ananas
196
de avocado
l'avocat
197
de kers
la cerise
198
de citroen
le citron
199
de aardbei
la fraise
200
de framboos
la framboise
201
de meloen
le melon
202
de nectarine
la nectarine
203
het hazelnootje
la noisette
204
de noot
la noix
205
de olijf
l'olive
206
de pompelmoes
le pamplemousse
207
de perzik
la pêche
208
de pruim
la prune
209
de druif
le raisin
210
de ontbijtgranen
les céréales
211
de chips
les chips
212
de bloem
la farine
213
de zetmeelhoudende producten
les féculents
214
het deeg
la pâte
215
de deegwaren
les pâtes
216
het broodje
le petit pain
217
de puree
la purée
218
de rijst
le riz
219
de sandwich
le sandwich
220
de toast
le toast
221
de boter
le beurre
222
de verse room
la crème fraîche
223
de plattekaas, de kwark
le fromage blanc
224
de geitenkaas
le (fromage de) chèvre
225
het zuivelproduct
le produit laitier
226
de yoghurt
le yaourt
227
het lamsvlees
l'agneau
228
het rundvlees
le bœuf
229
de lamskotelet
la côte d'angeau
230
het ribbetje
la côtelette
231
het kalkoenvlees
la dinde
232
het tussenribstuk
l'entrecôte
233
het (...) lapje
l'escalope (de...)
234
de bout
le gigot
235
de hamburger
le hamburger
236
de paté
le pâté
237
het varkensvlees
le porc
238
de kip
le poulet
239
de salami
le salami
240
de worst
la saucisse
241
de droge worst
le saucisson
242
de steak
le steak
243
het kalfsvlees
le veau
244
het gevogelte
la volaille
245
de kabeljauw
le cabillaud
246
de haring
le hareng
247
de kreeft
le homard
248
de oester
l'huître
249
de mossel
la moule
250
de sardien
la sardine
251
de zalm
le saumon
252
de scampi
le scampi
253
de tonijn
le thon
254
de forel
la truite
255
het koekje
le biscuit
256
het snoepje
le bonbon / la friandise
257
de kerststronk
la bûche de Noël
258
de crème (brûlée)
la crème (brûlée)
259
het gebak(je)
le gâteau / la pâtisserie
260
het (vanille / chocolade) roomijs
la glace (à la vanille / au chocolat…)
261
de chocolademousse
la mousse au chocolat
262
de pudding
le pudding
263
de fruitsla
la salade de fruits
264
de (aardbeien)taart
la tarte (aux fraises)
265
de jam
la confiture
266
de specerij
l'épice
267
de kruiden
les herbes
268
de olijfolie
l'huile d'olive
269
de honing
le miel
270
de mosterd
la moutarde
271
de peper
la poivre
272
de saus
la sauce
273
het zout
le sel
274
de azijn
le vinaigre
275
bitter
amer
276
à point
à point
277
goed doorgebakken
bien cuit
278
rauw
cru
279
gekookt, gebakken
cuit
280
heerlijk, bijzonder lekker
délicieux
281
taai
dur
282
gekruid
épicé
283
flauw, smakeloos
fade
284
sterk
fort
285
gerookt
fumé
286
gulzig
gourmand
287
vet
gras
288
gegrild
grillé
289
gehakt
haché
290
licht
léger
291
zwaar
lourd
292
gemalen
moulu
293
gepeld
pelé
294
gepeperd
poivré
295
klaar
prêt
296
geraspt
râpé
297
gebraden
rôti
298
saignant (rood)
saignant
299
gezouten
salé
300
zoet
sucré
301
mals
tendre
302
een bord van
une assiette de
303
een reep chocolade
une barre de chocolat
304
een fles van
une bouteille de
305
een tiental van
une dizaine de
306
een twaalftal, een dozijn van
une douzaine de
307
een knoflookteentje
une gousse d'ail
308
een gram van
un gramme de
309
een kilo van
un kilo de
310
een liter van
un litre de
311
een stuk van
un morceau de
312
een snuifje van
une pincée de
313
één enkele
un seul
314
een kopje de
une tasse de
315
een sneetje de
une tranche de
316
een glas van
un verre de
317
de cassoulet
le cassoulet
318
de zuurkool
la choucroute
319
de couscous
le couscous
320
de slakken
les escargots
321
de gratin
le gratin
322
het zachtgekookte ei
l'œuf à la coque
323
het roerei
l'œuf brouillé
324
het hardgekookte ei
l'œuf dur
325
het spiegelei
l'œuf sur le plat
326
de omelet
l'omelette
327
de diepvriesschotel
le plat surgelé
328
het diepe bord
l'assiette creuse
329
het platte bord
l'assiette plate
330
de boterpot
le beurrier
331
de koffiekan, het koffiezetapparaat
la cafetière
332
de karaf
la carafe
333
het bestek
le couvert
334
de pollepel
la louche
335
het tafellaken
la nappe
336
het dienblad
le plateau
337
het pepervat
le poivrier
338
het zoutvat
la salière
339
de sauskom
la soupière
340
de schotelonderlegger
le sous-plat
341
de suikerpot
le sucrier
342
de thermoskan
le / la thermos
343
de kurkentrekker
le tire-bouchon
344
het aperitief
l'apéritif
345
het voorgerecht
l'entrée
346
het vieruurtje
le goûter
347
het gerecht
le plat
348
de dagschotel
le plat du jour
349
het hoofdgerecht
le plat principal
350
de drank
la boisson
351
de champagne
le champagne
352
de cider
le cidre
353
de cocktail
le cocktail
354
het spuitwater
l'eau pétillante
355
het plat water
l'eau plate
356
het ijsblokje
le glaçon
357
de siroop
le sirop
358
ontvangen
accueillir
359
vieren
célébrer
360
de tafel afruimen
débarrasser la table
361
ontkurken
déboucher
362
versieren
décorer
363
het middagmaal gebruiken
déjeuner (F), dîner (B)
364
feesten
fêter
365
uitnodigen
inviter
366
de tafel dekken
mettre la table
367
aanbieden, schenken
offrir
368
organiseren
organiser
369
doorgeven
passer
370
goede voornemens nemen
prendre de bonne résolutions
371
ontbijten
prendre le petit-déjeuner
372
ontvangen
recevoir
373
zich klaarmaken
se préparer
374
bedienen
servir
375
het avondmaal gebruiken
souper (B), dîner (F)
376
op iemands gezondheid drinken
trinquer
377
gieten
verser
378
toevoegen
ajouter
379
het eiwit opkloppen
battre (les œufs en neige)
380
koken
bouillir, cuisiner
381
verwarmen
chauffer
382
snijden, versnijden
couper
383
koken, braden
cuire
384
(een kip) versnijden
découper (un poulet)
385
schillen, pellen
éplucher
386
smelten
fondre
387
proeven
goûter
388
mengen
mélanger
389
klaarmaken, bereiden
préparer
390
raspen
râper
391
roeren, draaien
tourner
