Vocabulaire trajet 1 + p.84 Flashcards
1
Q
de leuze
A
la devise
2
Q
de blauw-wit-rode vlag
A
le drapeau bleu blanc rouge
3
Q
de staat
A
l’état
4
Q
de nationale feestdag
A
la fête nationale
5
Q
de regering
A
le gouvernement
6
Q
het volkslied
A
l’hymne national
7
Q
vrijheid, gelijkheid, broederschap
A
liberté, égalité, fraternité
8
Q
Marianne
A
Marianne
9
Q
de Marseillaise
A
la Marseillaise
10
Q
de president(e)
A
le président, la présidente
11
Q
de koningin
A
la reine
12
Q
de republiek
A
la république
13
Q
de revolutie
A
la révolution
14
Q
de koning
A
le roi
15
Q
het koninkrijk
A
le royaume
16
Q
het teken
A
le signe
17
Q
het symbool
A
le symbole
18
Q
de baai
A
la baie
19
Q
het platteland
A
la campagne
20
Q
de waterval
A
la cascade
21
Q
de heuvel
A
la colline
22
Q
de kust
A
la côte
23
Q
de woestijn
A
le désert
24
Q
de duin
A
la dune
25
de vijver
l'étang
26
de klif
la falaise
27
de stroom
la fleuve
28
de rotskloof
les gorges (du Verdon, du Tarn)
29
het eiland
l'île
30
het meer
le lac
31
de zee
la mer
32
de berg
la montagne
33
de Mont Blanc
le mont Blanc
34
het uitzicht
le point de vue
35
de rivier
la rivière
36
de rots
le rocher
37
het pad
le sentier
38
de bergtop
le sommet
39
de bron
la source
40
de vallei, het dal
la vallée
41
de vulkaan
le volcan
42
de jeugdherberg
l'auberge de jeunesse
43
de autosnelweg
l'autoroute
44
de camping
le camping
45
de gastenkamer / het bed en breakfast
la chambre d'hôtes
46
de weg
le chemin
47
de ster
l'étoile
48
de excursie
l'excursion
49
de (landelijke) vakantiewoning
le gîte (rural)
50
de Michelingids
le guide Michelin
51
het Zuiden van Frankrijk
le Midi
52
de dienst voor toerisme
l'office de tourisme
53
het (verkeers)bord
le panneau
54
de tol
le péage
55
de wandeling
la promenade
56
de tocht, de lange wandeling
la randonnée
57
de departementale weg
la RD, la D (route départementale)
58
de nationale weg
la RN, la N (route nationale)
59
in/ naar het buitenland
à l'étranger
60
de buitenwijken
la banlieue
61
de hoofdstad
le capitale
62
de gemeente
la commune
63
het departement
le département
64
het overzeese departement
le D.O.M. (département d'outre-mer)
65
de zeshoek (vorm van Frankrijk)
l'hexagone
66
het stadhuis (2 opties)
l'hôtel de ville / la mairie
67
de regio, de streek
la région
68
de stad
la ville
69
het aperitief
l'apéritif / l'apéro
70
het stokbrood
la baguette
71
de bouillabaisse
la bouillabaisse
72
de schotel op basis van zuurkool
la choucroute
73
de schaaldieren
les crustacés
74
de slakken (in boter)
les escargots (de Bourgogne)
75
het dunne stokbrood
la ficelle
76
de Provençaalse kruiden
les herbes de Provence
77
de olijfolie
l'huile d'olive
78
het streekproduct
le produit du terroir
79
de ratatouille
la ratatouille (niçoise)
80
de rijst
le riz
81
de tartiflette
la tartiflette
82
het reisagentschap
l'agence de voyages
83
de aankomst
l'arrivée
84
de bagage
les bagages
85
het buget
le budget
86
de camping, het kamperen
le camping
87
de briefkaart
la carte postale
88
de kust
la côte
89
de zonnesteek
le coup de soleil
90
de rondreis
le circuit
91
de zonnecrème
la crème solaire
92
de cruise
la croisière
93
het vertrek
le départ
94
de bestemming
la destination
95
(in) het buitenland
(à) l'étranger
96
de gids (persoon, boek)
le guide
97
het huren
la location
98
de zonnebril
les lunettes de soleil
99
de foto
la photo
100
het strand
la plage
101
de reservatie
la réservation
102
het verblijf
le séjour
103
de badhanddoek
la serviette de bain
104
het ticket, het kaartje, het biljet
le ticket
105
de (rond)rit
le tour
106
de reis rond de wereld
le tour du mond
107
het toerisme
le tourisme
108
de toerist
le touriste
109
de hut
la cabane
110
de caravan
la caravane
111
het vakantiehuis
le gîte / la maison de vacances
112
het nachtverblijf
l'hébergement
113
het hotel
l'hôtel
114
de berghut
le refuge
115
de tent
la tente
116
avontuurlijk
aventureux
117
georganiseerd
organisé
118
voor 14 dagen
pour 14 jours
119
annuleren
annuler
120
verslaan
battre
121
babbelen
bavarder
122
knutselen
bricoler
123
zonnen
bronzer
124
verzamelen
collectionner
125
dansen
danser
126
ontdekken
découvrir
127
tekenen
dessiner
128
luisteren (naar)
écouter (à)
129
schrijven
écrire
130
aanmoedigen
encourager
131
opnemen
enregistrer
132
afspreken
fixer rendez-vous
133
winnen
gagner
134
spelen (+sport, spel)
jouer à (+sport, jeux)
135
gooien
lancer
136
logeren, overnachten
loger
137
huren
louer
138
organiseren
organiser
139
deelnemen aan
participer à
140
weggaan, vertrekken
partir
141
doorbrengen
passer
142
beoefenen (+sport)
pratiquer (+sport)
143
schilderen
peindre
144
picknicken
pique-niquer
145
verkiezen
préferer
146
genieten van
profiter de
147
voorstellen
proposer
148
iemand bezoeken
rendre visite à quelqu'un
149
reserveren
reserver
150
dromen van
rêver (de)
151
springen
sauter
152
zwemmen
se baigner
153
zich uit de slag trekken
se débrouiller
154
de moed verliezen
se décourager
155
zich ontspannen
se détendre
156
zich erg amuseren, uit de bol gaan
s'éclater
157
zich vervelen
s'ennuyer
158
trainen
s'entraîner
159
relaxen
se relaxer
160
(uit)rusten
se reposer
161
zich inschrijven
s'incrire
162
valsspelen
tricher
163
uitgaan (in een discotheek)
sortir (en boîte)
164
op het internet surfen
surfer sur internet
165
reizen
voyager
