Vocabulaire trajet 2 Flashcards
1
Q
de (huwelijks) verjaardag
A
l’anniversaire (de mariage)
2
Q
de fuif
A
la boum / la soirée
3
Q
de begrafenis, de uitvaart
A
l’enterrement
4
Q
het verjaardagsfeestje
A
la fête d’anniversaire
5
Q
Moederdag
A
la fête des Mères
6
Q
Vaderdag
A
la fête des Pères
7
Q
de kermis
A
la kermesse
8
Q
het huwelijk, het trouwfeest
A
le mariage
9
Q
de dood
A
la mort
10
Q
de geboorte
A
la naissance
11
Q
Nieuwjaar
A
le Nouvel An
12
Q
de receptie
A
la réception
13
Q
Sinterklaas
A
la Saint-Nicolas
14
Q
Oudejaarsavond
A
la Saint-Sylvestre
15
Q
Valentijnsdag
A
la Saint-Valentin
16
Q
de karaokeavond
A
la soirée karaoké
17
Q
het uitje
A
la sortie
18
Q
uit eten gaan
A
aller au restaurant
19
Q
(18) jaar oud zijn
A
avoir (18) ans
20
Q
vieren
A
célébrer
21
Q
dansen
A
danser
22
Q
(met zijn vieren) zijn
A
être (quatre)
23
Q
feesten, fuiven
A
faire la fête / s’amuser (follement)
24
Q
vieren
A
fêter
25
vieren, uit de bol gaan
s'éclater
26
zich (als fee) verkleden
se déguiser (en fée)
27
trouwen (met)
se marier (avec)
28
zich vervelen
s'ennuyer
29
uitgaan (in een discotheek)
sortir en boîte
30
wensen
souhaiter
31
Op uw gezondheid!
à votre santé !
32
Welkom!
Bienvenue !
33
Veel plezier!
Bon amusement!
34
Gelukkig nieuwjaar
Bonne année!
35
Succes!
Bonne chance!
36
Gelukkige feestdag!, een leuk feest gewenst!
Bonne fête!
37
Gefeliciteerd!, proficiat!
Félicitations!
38
Gelukkige verjaardag!
Heureux / Joyeux anniversaire!
39
Beste wensen!
Meilleurs vœux !
40
het adres
l'adresse
41
de sfeer
l'ambiance
42
het aperitief
l'apéritif, l'apéro
43
het bier
la bière
44
het drankje
la boisson
45
de kaars
la bougie
46
de discobal
la boule disco
47
het boeket bloemen
le bouquet de fleurs
48
het budget
le budget
49
het cadeau, het geschenk
le cadeau
50
de koffie
le café
51
de (e-)kaart
la carte (virtuelle)
52
de bestelling
la commande
53
de confetti
les confettis
54
de contactgegevens
les coordonées
55
de dans, het dansen
la danse
56
de versiering
la décoration
57
de dj
le DJ (disc-jockey)
58
de geschenkverpakking
l'emballage cadeau
59
het bruiswater
l'eau pétillante
60
het plat water
l'eau plat
61
het gebak(je)
le gâteau
62
de slinger
la guirlande
63
de uitnodiging
l'invitation
64
de genodigde
l'invité(e)
65
de boodschappenlijst
la liste d'achats
66
de mocktail
le mocktail (cocktail sans alcool)
67
het (papieren) tafelkleed
la nappe (en papier)
68
de gelegenheid
l'occasion
69
het vriendje, het vriendinnetje, het lief
le petit ami, la petite amie
70
het vriendje, het vriendinnetje / het lief
le petit copain, la petite copine
71
de fotocabine, de photobooth
le photomaton
72
de dansvloer
la piste de danse
73
de afspraak
le rendez-vous
74
het feestmaal
le repas de fête
75
de feestzaal
la salle des fêtes
76
de kerstboom
le sapin de Noël
77
het servet
la serviette
78
de ster van de dag
la star du jour
79
de verrassing
la surprise
80
de ijsthee
le thé glacé
81
de (witte, rosé, rode) wijn
le vin (blanc, rosé, rouge)
82
de vj
le VJ (vidéo-jockey)
83
betaalbaar
abordable
84
aangenaam, gezellig
agréable
85
leuk, plezierig
amusant(e)
86
druk, geanimeerd
animé(e)
87
duur
cher, chère
88
leuk, tof
chouette
89
verkleed, vermomd
déguisé(e)
90
vervelend, saai
ennuyeux, ennuyeuse
91
uitstekend
excellent(e)
92
fantastisch
formidable
93
gelukkig
heureux, heureuse
94
onvergetelijk
inoubliable
95
vrolijk (Kerstmis)
joyeux (Noël), joyeuse
96
zenuwachtig
nerveux, nerveuse
97
prima, super
nickel
98
origineel
original(e)
99
niet slecht, goed
pas mal
100
niet zo goed
pas terrible
101
gestresseerd
stressé(e)
102
verrassend
surprenant(e)
103
verrast
surpris(e)
104
aanvaarden, instemmen
accepter
105
meegaan (met), vergezellen
accompagner
106
aankondigen, melden
annoncer
107
annuleren
annuler
108
iemand opbellen
appeler quelqu'un
109
appreciëren, waarderen
apprécier
110
(een huwelijk) bijwonen
assister à (un mariage)
111
bestellen
commander
112
beginnen met
commencer par
113
duur zijn, veel kosten
coûter cher
114
de tafel afruimen
débarrasser la table
115
versieren
décorer
116
uitgeven
dépenser
117
iemand een handje helpen
donner un coup de main à quelqu'un
118
inpakken, verpakken
emballer
119
versturen, verzenden
envoyer
120
op zoek zijn naar
être à la recherche de
121
een afspraak maken (met)
fixer (un) rendez-vous (avec)
122
uitnodigen
inviter
123
de tafel dekken
mettre la table
124
plaatsen
placer
125
ontvangen, krijgen
recevoir
126
ervan dromen te (trouwen)
rêver de (se marier)
127
zich klaarmaken
se préparer
128
bedienen, opdienen
servir
129
(de kaarsen) uitblazen
souffler (les bougies)
130
ter gelegenheid van
à l'occasion de
