Vocabulary Unit 5 Flashcards
slim, verstandig
sensible
gevoelig
sensitive
gezellig
cosy
zacht, lief
gentle
een ritje te paard maken
to take a horseback ride
luxueus
luxurious
benzine
petrol
een kettingzaag
a chainsaw
een locatie
a setting
romantisch
romantic
een broodrooster
a sandwich toaster
een knuffelbeest / -dier
a stuffed animal
een adres
an address
agressief
aggressive
1) een uitkering, vergoeding
2) zakgeld
an allowance
badschuim
bath foam
gedrag
behaviour
zich goed/ slecht gedragen
to behave well/badly
geluk
bliss
spontaniteit
spontaneity
spontaan
spontaneous
een dinertje bij kaarslicht
a candlelight dinner
een kaars aansteken
to light a candle
verlicht door de maan
moonlit
boete
fine
er was eens…
once upon a time, there was…
een sprookje
a fairy tale
eens diep ademhalen; pauzeren om kalm te worden
to take a deep breath
een reis maken, een tocht maken
to go on a journey
de toiletbril stond omhoog/omlaag
the toilet seat was up/down
de weken gingen voorbij
the weeks passed
voorzichtig, behoedzaam
cautious
iemand knuffelen
to cuddle = to hug someone
een houding ten opzichte van iets
an attitude toward(s) sth
gemakzuchtig, lui, de dingen gemakkelijk opnemend
easy-going
enthousiast
enthusiastic
enthousiasme
enthusiasm
bedeesd, verlegen
timid
dankbaar
grateful
knuffelen, zich nestelen
to snuggle
onberispelijk, vlekkeloos schoon
pristine
(zichzelf) iets als doel stellen
to set (yourself) a goal
1) gemeen(schappelijk)
2) normaal, gewoon
3) gangbaar, veel voorkomend
common
wederzijds
mutual
we hebben iets gemeen met elkaar
to have in common
een voorliefde
a fondness
gek zijn op
to be fond of someone / sth
er niet in slagen om
to fail to