Vocabulary Unit 1 Flashcards
buitenlands, vreemd
foreign
onverstaanbaar,onbegrijpelijk
incomprehensible
huiselijk, binnenlands
domestic
terugbetaling
a refund
terugbetalen
to refund
monnik
a monk
een overtreding
a violation
afval op de grond gooien
to litter
afvalemmer
a litter bin
bloemen plukken
to pick flowers
milieu
an environment
brandblusapparaat
a fire extinguisher
mindervalide
disabled
kleren passen
to try on
een land verkennen
to explore
zich houden aan
to abide by
intrigerend
intriguing
…ondanks het feit dat hij / zij was
despite
verbluffend, prachtig
stunning
een ontmoeting
an encounter
ontmoeten, tegenkomen
to encounter
vreemd, raar
weird = odd
misselijkheid
nausea
misselijk
nauseous
hoffelijkheid, beleefdheid
courtesy
(neer) hurken
to squat (down)
vereisen, vragen van
to require
tuinslang
a water hose
storen, de moeite nemen
to bother
dragen, verdragen, er tegen kunnen
to bear ( bore - borne )
rijkdom
wealth
rijk, welvarend
wealthy
achten, vinden
to deem
iets/ iemand herkennen, zien, waarnemen
to spot
kerel
a lad
de gewoonte, traditie
common practice
sloppenwijken
slums
jammer genoeg
unfortunately
afzichtelijk, afgrijselijk
hideous
een brok, klont
a lump
sportschoenen
sneakers
landelijk
rural
te wijten zijn aan, veroorzaakt worden door
to be due to
een knikje
a nod
knikken, knikkebollen
to nod
een troep, hoop, groep
a bunch
een boeket bloemen
a bunch of flowers
rechthoekig
rectangular
overwegen, beschouwen
to consider
vasthouden aan
to stick with
kijkje
a peek
zonder (geldige) reden
no rhyme or reason
haten, verafschuwen
to abhor
integreren, opgaan in
to blend in
kwaaltje
an ailment
zeehond
a seal
opscheppen
to show off = to boast
stank (zeer fel)
the stench
kennismaken
to get acquainted (with)
zou(den) moeten
ought to + inf
een gewoonte, een gebruik
a custom
buigen
to bow
uitdrukken
to express
met iemand trouwen
to marry someone / to get married to someone
bedoelen
to mean
aanbieden
to offer
zachtjes kloppen, tikken
to pat
wijzen naar
to point at
plaatsen
to place
uitspreken
to pronounce
uitspraak
pronunciation
wrijven
to rub
elkaar de hand schudden
to shake hands (shook -shaken)
spuwen
to spit (spat - spat)
uitsteken
to stick out (stuck - stuck)
dragen
to wear
aantrekkelijk
attractive
een comazuiper
a binge drinker
sterke alcoholische drank
liquor
hij kan niet goed tegen alcohol
he can’t hold his liquor
geen emoties tonen
a stiff upper lip
mooie praatjes verkopen
to smooth - talk
een werkverslaafde
a workaholic
plichtsbewust
conscientious
ondersteboven
upside - down
een vleermuis
a bat
een eekhoorn
a squirrel
een adelaar, arend
an eagle
achterpoten
hind legs
liefkozen, kussen en knuffelen
to smooch