Vocabulary english Flashcards
to get up
opstaan
to take a shower
een douche nemen
to put on your clothes
je kleren aandoen
to brush you teeth
tanden poetsen
to have breakfast
ontbijt eten
to arrive home
thuis komen
to prepare dinner
avondeten maken
to do your homework
je huiswerk maken
to take your dog for a walk
met de hond gaan wandelen
to enjoy a long bath
een lang bad nemen
to watch television
tv kijken
to go to sleep
gaan slapen
to check my phone/ social media
mijn telefoon/ sociale media checken
to do your hobbies
je hobby’s beoefenen
to go shopping
gaan shoppen
to go to the cinema
naar de bioscoop gaan
to go to your football practice
gaan trainen
to go swimming
gaan zwemmen
to hit the gym
gaan fitnessen
to spend time online
online tijd doorbrengen
to take singing classes
zangles volgen
to take pictures
foto’s nemen
to travel around
rondreizen
to watch online videos/ series/ films
online video’s/ series/ films bekijken
to spend time with
tijd doorbrengen met
to meet your friends
je vrienden ontmoeten
to chat
gezellig praten
to visit your grandparents
je grootouders bezoeken
to play computer games
computerspelletjes spelen
to search the internet
zoeken op het internet
to read emails
je e-mails lezen
to receive pocket money
zakgeld ontvangen
to stay at home
thuis blijven
on Monday Thuesday Wednesday
op maandag dinsdag woensdag
on Thursday morning
op donderdagmorgen
on Fridays
op vrijdagen elke vrijdag
in the morning, in the afternoon, in the evening
in de ochtend in de middag in de avond
at noon at midnight
’s middags, ‘s nachts
at the weekend
in het weekend
at 4 am
om 4 uur uur ‘s morgens
before 6 pm
voor 18 uur
after 7 o’clock
na 7 uur
from half past four until half past five
van halfvier tot halfvijf
around noon
rond de middag
always
altijd
usually
gewoonlijk
often
vaak
regularly
geregeld
sometimes
soms
rarely
zelden
never
nooit
every morning
elke ochtend
every evening
elke avond
every day
elke dag
every Sunday
elke zondag
every month
elke maand
once a month
eenmaal per maand
twice a week
tweemaal per week
two hours a day
twee uur per dag
four times a week
vier keer per week
a team mate
een ploegmaat
a team sport
een teamsport
to train
trainen
to play badminton
badminton spelen
to do ballet
aan ballet doen
to dive
duiken
to do athletics
atletiek beoefenen
to do gymnastics
turnen
to do karate
karate beoefenen
to play ice hockey
ijshockey spelen
to play football
voetballen
to play tennis
tennisen
to play volleyball
volleybal spelen
to go running
gaan lopen
to skate
skaten, schaatsen
to work out
fitnessen
to play in a band
in een muziekgroep spelen
to dance
dansen
to folk dans
volkdansent
o sing
zingen
to go to a (dance) festival
naar een (dans) festival gaan
a musical instrument
een muziekinstrument
to play music
muziek spelen
to play the guitar
gitaar spelen
to play the saxophone
saxofoon spelen
to act
acteren
to go to a youth club meeting
naar de jeugdbeweging gaan
to join a (youth) movement
bij een jeugdbeweging aansluiten
to play snooker
snooker spelen
an outdoor activity
een buitenactiviteit
to cycle
fietsen
to fish
vissen
to hike
trekken
to jog
joggen
to ride a horse
paardrijden
to take photographs
foto’s nemen
photography
fotografie
to play a board game
een bordspel spelen
to do pottery
pottenbakken
to watch cartoons/ films
naar tekenfilms/ films kijken
to watch a soap
naar een soap kijken
to read comics/ book
stripverhalen/ boeken lezen
to do a crossword puzzle
een kruiswoordraadsel maken
to draw
tekenen
to listen to music
naar muziek luisteren
to play chess
schaken
to play computer games
computerspelletjes spelen
to surf the Net
surfen op het internet
to adore
gek zijn op
to love
houden van