Vocabulary Flashcards
sardine
pilchard
jus
gravy
suikerstroop
treacle
bes
currant
copieus
lavish
jezelf verwennen
indulge
opscheppen
to show off
opdweilen
to mop up
opsmukken (iets mooier maken door het te decoreren)
embellish
mager, een magere maaltijd
lean
raspen
to grate
peterselie
parsley
plakjes
rashers
laurier
bay leaf
boter, in blokjes gesneden
diced butter
snij fijn/grof
finely/roughly slice
inkoken
to cook down
sudderen, pruttelen
to simmer
platkloppen
pat out/down
steelpan
saucepan
braadpan
frying pan
pollepel
ladle
vleespin
skewer
pannenlap
potholder
schuimspaan
slotted spoon
klopper
whisk
kurkentrekker
corkscrew
trancheermes
carving knife
frietaardappel
frying potato
krielaardappel
new potato
sjalot
shallot
look
garlic
bloemkool
cauliflower
paksoi
pak choi
koolrabi
turnip cabbage
rammenas
black raddish
pastinaak
parsnip
rapen
turnip
shorseneren
scorzonera
knolselderij
celeriac
rode biet
beetroot
veldsla
lamb’s lettuce
witloof
chicory
krulandijvie
curly endive
krulsla
curled lettuce
ijsbergsla
iceberg lettuce
eikenbladsla
oak leaf lettuce
pruimtomaat
plum tomato
trostomaat
vine tomato
vlees tomaat
beef tomato
zuurkool
sauerkraft
venkel
fennel
tuinkers
cress
oesterzwam
oyster mushroom
sojascheuten
soya bean sprouts
groene spliterwt
green split peas
linzen
lentils
abrikoos
apricot
pompelmoes
grapefruit
rode aalbes
redcurrant
veenbessen
cranberry
kruisbes
gooseberry