Vocabulary 3.3 & 3.4 Flashcards
Ruzie maken
Argue
Verliefd zijn
Be - was - been in love
Het uitmaken
Break - broke - broken up
Zakendeal
Business deal
Gesprek
Conversation
Uit elkaar groeien
Drift apart
Ruzie krijgen, - maken
Fall - fell - fallen out
Leuk vinden
Fancy
Bende
Gang
Uitgaan met
Go - went - gone out with
Levendig
Lively
Geliefde, minnaar
Lover
Vriend
Mate
(Aan)bod
Offer
Perfect
Perfectly
Perron
Platform
Prive, persoonlijk
Private
Weigeren
Refuse
Stoel, zitplaats
Seat
Schreeuwen
Shout
Single, alleenstaand
Single
Het uitmaken
Split - split - split up
Gescheiden
Divorced
Zonder twijfel
Definitely
Ontsnappen
Escape
Uitstekend
Excellent
Fout
Fault
Zin hebben in
Feel like
Bang maken
Frighten
Doorgaan met
Get on with
Onschadelijk
Harmless
Heg
Hedge
Gestoord
Insane
Buur
Neighbour
Geeft niets
Never mind
Duidelijk
Obviously
Bak
Tank
Verschrikkelijk
Terribly
Ongemakkelijk
Uncomfortable
Onaangenaam
Unpleasant