Grammatica Vragen 1.3 & 1.4 Flashcards
1
Q
Wanneer gebruik je used to+hele werkwoord
A
Je gebruikt het om te zeggen wat vroeger altijd gebeurde
2
Q
Wat is een tag
A
Een tag is een kort vraagje aan het einde van een zin
3
Q
Na een bevestigende zin is de tag altijd…..
A
Ontkennend
4
Q
Na een ontkennende zin is de tag altijd…..
A
Bevestigend
5
Q
Waar staat (+) voor
A
Bevestigende tag
6
Q
Waar staat (-) voor
A
Ontkennende tag
7
Q
You’re at school.
A
Aren’t you?
8
Q
Welke vormen herhaal je in de tag
A
To be en hulpwerkwoorden bijvoorbeeld have, can, could
9
Q
Wat is het onderwerp van een tag
A
Een persoonlijk voornaamwoord (i, you, she, he, it, we, they, there)
10
Q
Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm voor….
A
Voor de past simple en de present perfect