Vocabulary 2.1 Flashcards
1
Q
Avonturier
A
Adventurer
2
Q
Luchtvaartmaatschappij
A
Airline
3
Q
Aanvragen, in aanmerking komen voor
A
Apply for (to)
4
Q
Regelen
A
Arrange (to)
5
Q
Kelder
A
Basement
6
Q
Zakenman
A
Businessman
7
Q
Carrière
A
Career
8
Q
Uitdaging
A
Challenge
9
Q
Creatief
A
Creative
10
Q
Oversteken
A
Cross (to)
11
Q
Ontdekkingsreiziger
A
Explorer
12
Q
Vlucht
A
Flight
13
Q
Oprichten
A
Found (to)
14
Q
Opa, grootvader
A
Grandfather
15
Q
Lening
A
Loan
16
Q
Oceaan
A
Ocean
17
Q
Meer dan, ouder dan
A
Over
18
Q
Vliegtuig
A
Plane
19
Q
Politicus
A
Politician
20
Q
Platen winkel
A
Record shop
21
Q
Meerdere
A
Several
22
Q
Vaardigheden
A
Skills
23
Q
Succesvol
A
Succesfull
24
Q
Onbekend
A
Unknown
25
Q
Investeerder
A
Investor
26
Q
Van school gaan
A
Drop out of school
27
Q
Overwinnen
A
Conquer (to)
28
Q
Heteluchtballon
A
Hot air balloon
29
Q
Inwoner
A
Citizen
30
Q
Financiering
A
Funding