Vocabulary 3.2 Flashcards
Absoluut
Absolutely
Appartement
Apartment
Raar, ongemakkelijk
Awkward
Kledingadvies
Dress code
Chique
Fancy
Officieel, netjes
Formal
Voorzichtig
Gently
Feestje
Get-together
Nauwelijks
Hardly
Smoesjes verzinnen
Make excuses
Maaltijd
Meal
Ook niet
Not… either
Beledigd
Offended
Anders
Otherwise
Plotseling, uit het niets
Out of the blue
Veel
Plenty of
Iemand anders
Someone else
Staren
Stare
Natuurlijk
Sure
Breken - brak - gebroken
Break - broke - broken
Komen - kwam - gekomen
Come - came - come
Doen - deed - gedaan
Do - did - done
Vallen - viel - gevallen
Fall - fell - fallen
Voelen - voelde - gevoeld
Feel - felt - felt
Worden - werd - geworden
Get - got - got
Gaan - ging - gegaan
Go - went - gone
Verlaten - verliet - verlaten
Leave - left - left
Ontmoeten - ontmoette - ontmoet
Meet - met - met
Rijden - reed - gereden
Ride - rode - ridden
Uit elkaar gaan - ging uit elkaar - uit elkaar gegaan
Split - split - split
Vertellen - vertelde - verteld
Tell - told - told