vocabulaire 5.1 Flashcards
een afschaffing
une abolition
een bezitting
un bien
een doel
un but
een kennis
une connaissance
een stamp, schop
un coup de pied
God
Dieu
een richting
une direction
een beproeving
une épreuve
de VS
les États-Unis
een bruidegom
un marié
Kerstmis
Noël
een trekker
un randonneur
een wiel
une roue
een teken
un signe
een maatschappij
une société
een afstandsbediening
une télécommande
afwezig
absent(e)
vreemd
étrange
afkomstig van, uit
originaire de
uitdiepen, verdiepen
approfondir
beginnen
entamer
opleggen
imposer
bedreigen
menacer
bewijzen
prouver
doorkruisen
traverser
over
à propos de
medelijden hebben met
avoir pitié de
vreemd, gek
drôle de
buitenspel staan
être hors-jeu
verliefd worden op iemand
tomber amoureux, amoureuse de quelq’un
een assistente
une assistente
een campagne
une campagne
een (levens)gezellin
une compagne
een (levens)gezel
un compagnon
een etappe
un étape
een betoging
une manifestation
een monopolie
un monopole
een principe
un principe
een televisieprogramme
un programme de télévision
een referendum
un référendum
absurd, dwaas
absurde
cynisch
cynique
tweedehands
d’ocassion
medisch
médical(e)
positief
positif, positive
openbaar
public, publique
religieus
religieux, religieuse
romantisch
romantique
stelen
piquer
publiceren
publier
suggereren, voorstellen
suggérer