vocabulaire 4.2 Flashcards
een bewondering
une admiration
een moord
une assassinat
een nachtclub (disco)
une boîte (de nuit)
een geroezemoes
un brouhaha
een honderdjarige
un(e) centenaire
een draagberrie
une civière
de ontreddering
la désarroi
een twijfel
un doute
een verwijdering, uitwijking
un écartement
een wezen, persoon
un être
een fragment
un extrait
een menigte
une foule
een pijproker
een fumeur de pipe
de ernst
la gravité
een huurder
un locataire
een beroep
un métier
de dode
le mort
een nicht
une nièce
de bleekheid
la pâleur
een overloop, trapportaal
un palier
een achterneef
un petit-neveu
de gerechtelijke politie
la police judiciaire
een voorwendsel, uitvlucht
un prétexte
een kade, perron
un quai
een nany
une fille au paire
ingebeeld
imaginaire
klein, nietig
menu(e)
door iets in beslag genomen zijn, bezorgd zijn
préoccupé(e)