Vocabulaire Flashcards
Uitstekend (~autsteikend)
Excelente
Nu niet
Not now
Prima
Fine/good
Tijdens
During
Verkeerd(e)
Wrong
Burger
Citizen
Buren
Neighbors
Lawaai
Noise
Bevolking
Population
Gemiddeld
Average
Koppel
Couple
Vriendschap
Friendship
Alleen maar / Alleen voor
Only (expensive clothes)/ only for (rich people)
Vriendschap
Frendship
Nou (nou, ik spreek vloeiend Nederlands)
Well
Vrij goed (Ik ben vrij goed in Spaans)
Tamelijk
Redelijk
Pretty good
Quite (good)
Reasonable (good)
Behalve
Except
Soms (ben je soms Engelsman met een naam als Thompson?)
By any chance / Sometimes
Dat klopt / inderdaad
That’s right / así es (indeed)
Je wel? (Maar ik spreek wel Nederlands)
Tú si? (But I “do” speak Dutch)
Erg goed
Really good
Nog andere ( spreek je nog andere talen?)
Any other
Vreemd (ik spreek geen vreemde taal)
Strange / foreign
Wat voor (woning heb je?)
What type (of house is it?)
Vergunning (woonvergunning)
Permiso (permiso de vivienda)
In de buurt
Nearby
Hé (mooi weer, hè?)
Cierto (beautiful weather, isn’t it?)
Bij mij
At my place (home)
Ertussen
Between
Eigenlijk
Actually
Helaas
Unfortunately
Vlakbij
Close by/ near by
Tekst
Text
3 kamerwoning (woning)
Vivienda de 3 habitaciones (vivienda)
Woonplaats
Lugar de residencia
Comfortabel (conforTAbel)
Confortable
Minstens (ik probeer minstens een uur te oefenen)
At least
Bestemd (de rest is bestemd om te huren)
Destinado (el resto está destinado para arriendo)
Sommige gevallen
Certain situations
Bijzonder (~BIzonder)
Especial/inusual
De overheid
The goverment
Laken
Bedsheet (sábana)
Pond
Libra
Anders nog iets?
Dat was het!
Algo más?
Eso es todo!
Ja, hoor
Yes, sure
Bij elkaar
Todo junto
Dat kan
That’s possible
Ik heb verder niets nodig
No necesito nada más
Graag gedaan
You’re welcome
Dat was alles
That’s everything
Dat wordt dan…
That’ll be…
Boodschappen doen
Grocery shopping
Volwassen
Adulto
Je bent aan de beurt (~beurt)
It’s your turn
Vriendelijk bedankt
Thank you very much
Jawel
Yes, I do
Dat geeft niet
That doesn’t matter
Ja hoor / nee hoor
Yeah sure / no, of course not (suaviza ambas respuestas)
nou, (wat gaan we doen?)
well, (what are we going to do?)
ergens
somewhere
(aan) de linkerkant / de rechterkant
(a) el lado izquierdo / derecho
voorbij (de stoplichten)
past (the traffic lights)
en dan
and then (also so what!)
O, gelukkig
oh, good!
ja, ik geloof het wel
yes, I think so
bent u hier bekend (~bekEnd)?
do you know the area?
linksaf / rechtsaf
turn left / right
tegenover
opposite
naast
next to
voor
in front of
de rotonde
roundabout
het gebied
la zona
de makelaar
the broker
de verpleegster
la enfermera
zorgtoeslag
subsidio de salud
liever
prefer/rather
heel (hele)
very
de spits
the peak (hour)
alweer - opnieuw
otra vez (inesperado o recurrente ej. en serio? de nuevo!,?) - otra vez (repetición intencional ej. prueba otra vez!)
trouwens (trouwens, ik heb een nieuwe koffiemachine gekocht)
anyway, by the way
zoveel (waarom heb je zoveel schoenen nodig?)
mucho, tanto
wel duur
bastante caro!
vooraan
al frente
een ogenblik
un momento
eigenlijk (~aigelijk)
en realidad, realmente o de hecho
wel goed
bien, bastante bien
ook nog (ze zijn er ook nog in blauwe)
also (incluso)
toch
Je komt toch naar het feest, toch?
Het is koud, maar ik ga toch naar buiten.
die passen toch niet bij deze broek
verdad
Vienes a la fiesta, ¿verdad?
aun asi, de todas formas, sin embargo
Hace frío, pero aun así voy a salir.
con un poco de irritación
Esos no combinan, de todas formas, con estos pantalones.
een aantal (Een aantal mensen kwam naar het feest)
Varios (un par)
houd van (~hou)
like / love
vind
like / love
vooral
principalmente
Voordat
before, antes
spannend
emocionante
verhaal
cuento (historia)
geschiedenis
historia (ej. del mundo)
Vak
asignatura (materia)
omdat
Ik blijf thuis omdat ik ziek ben.
porque
Me quedo en casa porque estoy enfermo.
doordat
Hij kwam te laat doordat hij de bus miste.
debido a que
Llegó tarde porque perdió el autobús.
toen
Toen ik jong was, speelde ik veel buiten.
cuando (en el pasado)
Cuando era joven, jugaba mucho afuera.
als
Als het regent, blijven we thuis.
si/cuando (en el presente o futuro)
Si llueve, nos quedamos en casa.
wanneer
Wanneer je klaar bent, kun je me bellen.
cuándo (formal o neutro)
Cuando estés listo, puedes llamarme.
zodra
Zodra ik klaar ben, ga ik naar huis.
tan pronto como
Tan pronto como termine, me voy a casa.
voordat
Voordat we eten, wassen we onze handen.
antes de que
Antes de comer, nos lavamos las manos.
nadat
Nadat hij gegeten had, ging hij naar bed.
después de que
Después de comer, se fue a la cama.
terwijl
Ik lees terwijl hij televisie kijkt.
mientras
Leo mientras él mira la televisión.
als
Als je wilt, kun je met ons mee.
si
Si quieres, puedes venir con nosotros.
indien
Indien nodig, bellen we de dokter.
si (formal)
Si es necesario, llamaremos al médico.
tenzij
Ik ga niet, tenzij het belangrijk is.
a menos que
No voy, a menos que sea importante.
opdat
Ik leg het uit opdat iedereen het begrijpt.
para que (formal)
Lo explico para que todos lo entiendan.
zodat
Ze praat langzaam zodat iedereen het kan verstaan.
de modo que
Habla despacio de modo que todos puedan entenderla.
hoewel
Hoewel het regent, gaan we wandelen.
aunque
Aunque llueva, vamos a caminar.
ofschoon
Ofschoon hij moe is, werkt hij door.
aunque (formal)
Aunque está cansado, sigue trabajando.
terwijl
Hij slaapt terwijl ik werk.
mientras que (cuando contrasta acciones)
Él duerme mientras yo trabajo.
of
Ik weet niet of hij komt.
si (en el sentido de duda)
No sé si él vendrá.
zoals
Ze doet het zoals ik het doe.
como
Lo hace como yo lo hago.
alsof
Hij doet alsof hij niets weet.
como si
Actúa como si no supiera nada.
dan
Hij is groter dan ik.
que (en comparaciones)
Es más alto que yo.
zodat
Ik leer hard zodat ik mijn examen haal.
de modo que
Estudio mucho de modo que apruebe mi examen.
even kijken hoor
let me see
Dat hangt ervan af
Dat hangt ervan af of het regent
Dat hangt ervan af wat ik moet doen
Eso Depende de
Eso depende de si llueve
Eso depende de lo que tenga que hacer
dat kan
si es posible
vooral
especialmente7particularmente
afgelopen
Afgelopen week was erg druk.
De film is afgelopen.
Pasado(a)/Anterior
La semana pasada fue muy ocupada.
Terminado
La película ha terminado.
gesloten
cerrado
geopen
abierto
erg gezellig
very nice (atmosphere)
beschikbaar
disponible
vrij
libre
we hebben genoten
la pasamos bien
gracht
canal
vroeg
temprano
ongelooflijk
Increíble
gevaarlijk
Peligroso
Aantal
Cantidad/ número
Opeens
De repente
Weinig
Poco
Regelmatig
Regular / regularmente
Onregelmatig
Irregular
Niveau ( ~NIvfou)
Nivel
(De) Trappen
Escaleras
Elkaar
Mutuamente / el uno al otro
(Muestra reciprocidad)
Beide
Beide kinderen zijn thuis
Allebei
Ze zijn allebei thuis
Ambos (en presencia)
Beide es más formal (siempre al principio con sustantivos)
Allebei es más coloquial (no se utiliza con sustantivos)
Ander(e)
Otro
Pech
Mala suerte / desgracia
(De) term
Termino
Daarover
We moeten daarover praten
Sobre/acerca de eso
Daarvoor
Ik heb een diploma nodig. Daarvoor moet ik slagen
Para eso / antes de eso
Dus
Hij heeft geen geld, dus hij kan niet op vakantie.
Por lo tanto / así que
Beschrijving
Descripción
Daarachter
Detrás de eso
Zoals
Als
Como / tal cómo (ejemplos o comparaciones)
Sommige landen, zoals Nederland, hebben veel fietsen.
Como (igual o idéntico a otra cosa)
Hij werkt als dokter.
spannend
Emocionante
doel
meta/objetivo
leren
aprendizaje
samenwerken
trabajo en equipo/cooperacion
doorzetten
seguir adelante/perseverar
het ontwikkelen
el desarrollo
Het ontwerp
el diseño
regelmatig
regularmente
houding
actitud
leerling
alumno
zorg ervoor (dat)
asegurate
woordenschat
vocabulario
teleurstelling
decepción
gedrag
comportamiento