VOC1 Flashcards

1ste deck random woorden

1
Q

laakbaar

A

afkeurenswaardig gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

pertinent

A

stipt, zo zijnde als bij de zaak past, nauwkeurig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

in ij­len­de vaart

A

ijlen, bv : in ij­len­de vaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

treden in voege

A

van kracht zijn of wor­den

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

onontbeerlijk

A

niet ge­mist kun­nen­ wor­den

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

repressief

A

die­nend om te on­der­druk­ken (t.w. iets dat zich al heeft voor­ge­daan), m.n. met de be­doe­ling om her­ha­ling te be­moei­lij­ken of te voor­ko­men

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

preventief

A

voor­ko­mend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Eventualiteit

A

Contigentie: be­paald­heid door ge­val of toe­val

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

am­bi­guï­teit

A

dub­bel­zin­nig­heid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

delinquent

A

be­drij­ver van een straf­baar feit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

niet meer we­ten van welk hout pij­len te ma­ken

A

geen uit­komst meer we­ten, ten ein­de raad zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

inzonderheid

A

for­meel met na­me= voor­na­me­lijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

deïsme

A

op de re­de be­rus­tend ge­loof in een trans­cen­den­te god, die zich na de schep­ping van de we­reld heeft te­rug­ge­trok­ken en zich niet aan de men­sen open­baart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

volatiel

A

wis­sel­val­lig, on­sta­biel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

apotheose

A

in­druk­wek­kend hoog­te­punt als slot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

behoudens de eer

A

met be­houd van, zon­der te­kort te doen aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

primordiaal ( bv van primordiaal belang)

A

cru­ci­aal, es­sen­ti­eel, door­slag­ge­vend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

spij­kers met kop­pen slaan

A

door­tas­tend han­de­len, geen hal­ve maat­re­ge­len tref­fen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

dis­se­mi­natie

A

ver­sprei­ding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

precair (precair thema)

A

on­ze­ker, fijn­ ge­voe­lig­heid en tact ver­ei­send

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

sodomiet

A

ho­mo­sek­su­eel, iemand die sodomie pleegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

allocatie

A

toe­wij­zing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

conjuctuur

A

ni­veau van de maat­schap­pe­lij­ke wel­vaart, het ge­lijk­tij­dig op­tre­den en op el­kaar in­wer­ken van ge­beur­te­nis­sen die van in­vloed zijn op vraag en aan­bod

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

recessie

A

te­rug­gang in de con­junc­tuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

culmineren (bv : zijn re­de cul­mi­neer­de in een plei­dooi voor…)

A

fi­guur­lijk zijn top­punt of ui­ter­ste punt be­rei­ken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Een antipode

A

fi­guur­lijk per­soon met ge­heel te­gen­ge­stel­de aard of me­nin­gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

re­pliek

A

ie­mands ant­woord op het­geen hem is ge­zegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

ambivalent

A

Ambivalentie is een gespleten gevoel. Je wil iets, en je wil het tegelijkertijd ook niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

criminogeen ( bv: een cri­mi­no­ge­ne om­ge­ving, si­tu­a­tie)

A

tot mis­daad of mis­da­den sti­mu­le­rend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

proza

A

het al­le­daag­se

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

discrepantie

A

on­der­lin­ge af­wij­king, het uit­een­lo­pen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

stuitend ( bv stuitende woorden)

A

aan­stoot­ge­vend, zeer hin­der­lijk, zeer on­aan­ge­naam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

be­hou­dens en­ke­le on­der­ge­schik­te wij­zi­gin­gen

A

be­hal­ve, uit­ge­zon­derd1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

sodomie

A

te­gen­na­tuur­lij­ke be­vre­di­ging van de ge­slachts­drift, t.w. ge­slach­te­lij­ke om­gang tus­sen mens en dier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

mutatis mutandis

A

met de no­di­ge ver­an­de­rin­gen (voor de toe­pas­sing in een an­der ge­val) afkorting m.m. (1)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

smart ( bv: met smart vernemen wij het nieuws over….)

A

= leed, ver­driet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

fatum

A

het lot, nood­lot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

pilaarbijter

A

schijn­hei­li­ge, fe­me­laar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

behoeden ( bv: God be­hoe­de on­ze kin­de­ren)

A

zor­gen dat hij er niet mee in aan­ra­king komt, dat hij er niets van te duch­ten heeft= be­scher­men

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

ruchtbaarheid

A

al­ge­me­ne be­kend­heid= open­baar­heid, publiciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

deviant ( bv: deviant gedrag)

A

af­wij­kend

42
Q

egaliteit

A

ge­lijk­heid

43
Q

ochlocratie

A

door het ge­peu­pel be­heers­te sa­men­le­ving ( ochlo - is menigte ( grieks)

44
Q

geenszins

A

in het minst niet, vol­strekt niet

45
Q

ensceneren

A

iets voordoen bv: een overval ensceneren

46
Q

ad hoc

A

voor dit geval in het bijzonder

47
Q

vermetel

A

moedig, maar onvoorzichtig

48
Q

ostentatief

A

opzettelijk opzien verwekkend, bv hij verlaat ostentatief de zaal, aandachttrekkend

49
Q

merites

A

verdiensten

50
Q

derhalve

A

daarom

51
Q

opschorten

A

uitstellen

52
Q

unicum

A

enig in zijn soort

53
Q

antipathie

A

ster­ke, on­be­re­de­neer­de af­keer je­gens iem. of iets

54
Q

addergebroed

A

Bij­bel­taal; scheld­woord boos­aar­di­ge men­sen die door nijd en las­ter het ge­luk van an­de­ren ver­gif­ti­gen (naar Matth. 3:7 e.e.)

55
Q

nijd

A

vij­and­schap

56
Q

besognes

A

zaak, aan­ge­le­gen­heid, be­slom­me­ring( bv: ik heb al te veel last met mijn eigen besognes)

57
Q

furore

A

gro­te op­gang ma­ken ( bv de jonge advocaten maakte grote furore met de gewonnen zaak)

58
Q

scrupule

A

gewetensbezwaar ( bv zon­der scru­pu­les)

59
Q

karig

A

niet over­vloe­dig , bv ka­rig zijn met zijn woor­den(niet veel spre­ken)

60
Q

deining

A

Let: be­we­ging aan de zee.
Fig: dat bericht veroorzaakte veel deining ( veel opschudding)

61
Q

euvel

A

iets slechts of verkeerd, figuurlijk : gebrek op zedelijk en geestelijk gebied

62
Q

bravoure

A

zelf­ver­ze­kerd­heid en dap­per­heid of vaar­dig­heid in op­tre­den of bij de uit­voe­ring van iets

63
Q

lamlendig

A

lusteloos

64
Q

re­pre­sail­le

A

daad van weer­wraak,bv re­pre­sail­les ne­men

65
Q

pejoratief

A

ongustig bv : pe­jo­ra­tief klin­ken

66
Q

esoterisch

A

be­stemd voor de in­ge­wij­den, de des­kun­di­gen ( geheim)

67
Q

exoterisch

A

ook voor on­in­ge­wij­den be­stemd, al­ge­meen be­grij­pe­lijk

68
Q

poneren ( hij/ poneert)

A

be­we­ren , voor­dra­gen

69
Q

ressorteren

A

be­ho­ren on­der een ge­zags- of rechts­ge­bied, tot een ambts­ge­bied, tot een bep. werk­kring (bv : die dien­sten res­sor­te­ren on­der Bin­nen­land­se Za­ken)

70
Q

pontificaat

A

pausdom of duur van een pau­se­lij­ke re­ge­ring

71
Q

decadent

A

zeer ver­fijnd en ge­cul­ti­veerd, maar zon­der in­ner­lij­ke en mo­re­le kracht

72
Q

ontstijgen

A

uit iets op­stij­gen, zich boven iets verheffen

73
Q

heterogeen

A

van ver­schil­len­de aard of sa­men­stel­ling, ongelijksoortig

74
Q

subversief

A

de be­staan­de or­de om­ver­wer­pend

75
Q

impasse

A

moei­lijk­heid waar­voor je geen op­los­sing ziet bv: de on­der­han­de­lin­gen zijn in een im­pas­se ge­ko­men

76
Q

pragmatisch

A

uit­gaan­de van de fei­te­lijk­he­den, praktisch, doelgericht aangepakt. Iets is pragmatisch wanneer het zich richt op het nut en de bruikbaarheid

77
Q

semantiek

A

betekenisleer, het is af­han­ke­lijk van de in­ter­pre­ta­tie van een woord (

78
Q

vrijwaren

A

voor iets in­staan, of (er­gens voor) be­hoe­den bv : vrij­wa­ren te­gen wet­te­lij­ke aan­spra­ke­lijk­heid

79
Q

boutade

A

spitsvondige en geestig bedoelde uitspraak waarmee uiting wordt gegeven aan een zeker misnoegen

80
Q

palmares

A

iets op zijn pal­ma­res heb­ben, iets gepresteerd hebben bv: al veel misdaden op zijn palmares hebben staan

81
Q

nakba

A

de ver­drij­ving van Pa­les­tij­nen van hun grond­ge­bied in 1948, bij de stich­ting van de staat Is­raël

82
Q

ontvankelijk

A

Ontvankelijk is de toestand waarin iemand open staat voor iets of iemand

83
Q

farce

A

zin­lo­ze, zot­te ver­to­ning, een lachwekkende vertoning

84
Q

on­stui­mig

A

moei­lijk te be­dwin­gen bv: de lief­de is on­stui­mig

85
Q

deplorabel

A

zeer be­kla­gens­waar­dig

86
Q

pertinent

A

zo zijn­de als bij de zaak past

87
Q

triviaal

A

ge­woon, al­le­daags

88
Q

cultiveren

A

met zorg en vlijt on­der­hou­den en doen toe­ne­men, aankweken

89
Q

ein­zel­gän­ger

A

per­soon die zijn ei­gen weg gaat, die in­di­vi­du­eel han­de­len ver­kiest bo­ven sa­men­wer­king

90
Q

ce­re­braal

A

te zeer ver­stan­de­lijk, uit­slui­tend re­de­ne­rend met uit­slui­ting van het ge­voel bv: cerebrale poezie

91
Q

toedicht

A

zich voor­stel­len dat iets op een per­soon of zaak toe­pas­se­lijk, daar­voor ge­schikt is, of er­aan be­hoort bv: zich voor­stel­len dat iets op een per­soon of zaak toe­pas­se­lijk, daar­voor ge­schikt is, of er­aan be­hoort

92
Q

laakbaar

A

verwijtbaar, slecht, afkeurenswaardig, verwerpelijk

93
Q

elan

A

enthousiasme waarmee je dingen doet bv: met veel elan nieuwe plannen maken

94
Q

anekdote

A

grappig en kort verhaal over iets dat echt gebeurd is

95
Q

antithese

A

stijl­fi­guur waar­bij be­grip­pen met een te­gen­ge­stel­de be­te­ke­nis in el­kaars con­text wor­den ge­pre­sen­teerd om een te­gen­stel­ling te po­ne­ren (bv. tus­sen droom en daad, tus­sen he­mel en hel)

96
Q

these

A

stel­ling, in ’t bij­zon­der een stel­ling in een proef­schrift

97
Q

unicum

A

wat maar 1 keer gebeurt, waar maar 1 soort/ exemplaar van is.

98
Q

Wijlen

A

Bv. Wijlen koningin julia

99
Q
A

Bv afwezigheid van hybris.

100
Q

vergewissen

A

zich zekerheid verschaffen, nagaan of iets zo is: zich van iets ~