Voc voyage en France Flashcards
de zeshoek (= Frankrijk)
l’Hexagone (m)
de streek
la région
het departement (administratief)
le département
de stad
la ville
het platteland
la campagne
het dorp
le village
de grens
la frontière
de toerist
le/ la touriste
de bezoeker - het bezoek
le visiteur - la visite
de promotie van een regio
la promotion d’une région
het bureau voor toerisme
l’office (m) du tourisme
zich informeren
se renseigner
een verblijf organiseren
organiser un séjour (à l’étranger)
een georganiseerde reis
un voyage organisé
een road trip
un road trip
een route, traject
un initéraire
een rondreis
un circuit
een reservatie maken/ reserveren
faire une réservation/ réserver
een verhuurbedrijf
une agence de location
een bestemming kiezen
choisir une destination
de accomodatie
l’hébergement (m)
een gastenkamer, B&B
une chambre d’hôte
een vakantiewoning, -huisje
un gîte
een gebouw
un immeuble
een kasteel
un château
zijn accomodatie beschrijven
quaifier son logement
licht, helder
clair(e)
donker, somber
sombre
comfortabel
confortable
goed/ slecht uitgerust
bien/ mal équipé(e)
ruim
spacieux (-euse)
zonnig
ensoleillé(e)
luxe-
luxueux (-euse)
verwaarloosd
négligé(e)
proper
propre
vuil
sale
gemeubeld
meublé(e)
lawaaierig, luidruchtig
bruyant(e)
kopen
acheter
verkopen
vendre
(ver)huren
louer
renoveren
rénover
verhuizen
déménager
inrichten
aménager
binnen
à l’intérieur
de verdieping
l’étage
het gelijkvloers
le rez-de-chaussée
de trap
l’escalier
de lift
l’ascenseur
de gang
le couloir
de gastronomie, het eten
la gastronomie
de lokale specialiteiten
les spécialités (f.) locales
de restaurants en de bars/ cafés
les restaurants (m) et les bars (m)
een cruise maken
faire une croisière
een toeristische site
le site touristique
het museum - de tentoonstelling
le musée - l’exposition (f)
het historisch monument
le monument historique
het kasteel
le château
het culturele erfgoed
le partimoine culturel
beroemd
célèbre
prestigieus
prestigieux
bekend
connu
de trekpleister
le pôle d’attraction
om over het weer, klimaat te spreken
pour parler du temps, du climat
het (zachtige - vochtige - aangename) klimaat
le climat (doux - humide - agréable)
de (blauwe, bewolkte, overdekte) lucht
le ciel (bleu, nuageux, couvert)
de zon, zonnig
le soleil, ensoleillé
de wolk
le nuage
de wind
le vent
de regen
la pluie
de opklaringen
les éclaircies
de sneeuw
la neige
om over het landschap te spreken
pour parler des paysages
het landschap
le paysage
het zicht
la vue
zich uitstrekken zo ver als het oog kan zien
s’étendre à perte de vue
de plantengroei (bomen, bossen, pijnbomen, de heide, …)
la végétation (des arbres, des forêts, des pins, la lande, …)
een vallei
une vallée
een heuvel
une colline
een berg
une montagne
een meer
un lac
een rivier
une rivière
een stroom/ rivier die uitmondt in de zee
un fleuve
de zee
la mer
de oceaan
l’océan
de golf
la vague
de baai
la baie
de kust
la côte
het strand
la plage
de kust
le littoral
de klif, de rotswand
la falaise
pittoresk, schilderachtig
pittoresque
stedelijk
urbain
landelijk
rural
kleurrijk
coloré
heuvelachtig
vallonné
om over de afstand te spreken
pour parler de la distance
(heel) dichtbij
(tout) près de
in de buurt van
aux environs de
in de omgeving van
dans les alentours de
(niet) ver van
(non) loin de
naast
à côté de
achter
derrière
voor
devant
aan de kant van
du côté de
in de richting van
en direction de
tegenover
en face de
ten noorden van - in het noorden van
au nord de - dans le nord de
ten zuiden van - in het zuiden van
au sud de - dans le sud de
ten westen van - in het westen van
à l’ouest de - dans l’ouest de
ten oosten van - in het oosten van
à l’est de - dans l’est de