Voc le sport et la forme physique Flashcards
1
Q
een sport beoefenen
A
pratiquer un sport
2
Q
de sportbeoefening
A
la pratique du sport
3
Q
aan sport doen
A
faire du sport
4
Q
een passie hebben voor…
A
être passionné de …
5
Q
(voortdurend) trainen
A
s’entrainer (sans relâche)
6
Q
een training
A
un entrainement
7
Q
een trainer, een coach
A
un entraineur, un coach
8
Q
een sportclub
A
un club de sport
9
Q
een sporter, sportster
A
un sportif, une sportive
10
Q
sportief
A
sportif, sportive
11
Q
een atleet
A
un(e) athlète
12
Q
een speler, een speelster
A
un joueur, une joueuse
13
Q
sport + spelen (bv. basket spelen)
A
jouer à + sport (ex. jouer au basket)
14
Q
sport + doen (bv. basket doen)
A
faire du/ de la … (ex. faire du basket)
15
Q
een amateut
A
un amateur
16
Q
een pro(fessional)
A
un professionnel
17
Q
een topspeler, topspeelster
A
un joueur, une joueuse de haut niveau
18
Q
een individuele sport
A
un sport individuel
19
Q
een ploegsport
A
un sport d’équipe
20
Q
de competitie
A
la compétition
21
Q
aan een competitie (wedstrijd) deelnemen
A
participer à une compétition
22
Q
een tornooi doen
A
faire un tournoi
23
Q
zich inschrijven in een tornooi
A
s’inscrire à un tournoi
24
Q
een match/ een gelijkspel
A
un match/ un match nul
25
een ontmoeting
une rencontre
26
een thuismatch
un match à domicile
27
een uitmatch
un match à l'extérieur
28
een heen- en terugwedstrijd
un match aller - un match retour
29
een partij(tje) (geen competitie)
une partie
30
een sportevent
une épreuve sportive
31
een sportwedstrijd
un concours sportif
32
het WK (wereldkampioenschap)
le championnat du monde
33
het EK (Europees kampioenschap)
le championnat d'Europe
34
de olympische zomerspelen
les jeux olympiques d'été/ les JO
35
de olympische winterspelen
les jeux olympiques d'hiver
36
de paralympische spelen
les jeux paralympiques
37
een (gouden - zilveren - bronzen) medaille winnen
gagner une médaille (d'or - d'argent - de bronze)
38
een trofee in de lucht houden
brandir une coupe/ un trophée
39
een record verbreken
battre un record
40
z'n grenzen verleggen
repousser ses limites
41
punten/ een doelpunt scoren
marquer des points/ un but
42
winnen
gagner
43
verliezen
perdre
44
de overwinning (behalen)
(remporter) la victoire
45
het verlies (lijden)
(subir) la défaite
46
de ploeg, het team
l'équipe (f)
47
de kapitein
le capitaine
48
een (jonge) belofte
un (jeune) espoir
49
een (jong) talent
un (jeune) prodige
50
de favoriet
le favori
51
de outsider
l'outsider
52
de fair-play
le fair-play
53
de man van de match
l'homme du match
54
zich kwalificeren, de kwalificatie
se qualifier, la qualification
55
het nationale team
l'équipe (f) nationale
56
de bondscoach
le sélectionneur national
57
de supporters
les supporters
58
supporteren voor z'n team
soutenir son équipe
59
de spelers aanmoedigen
encourager les joueurs
60
de aanmoedigingen van de massa/ het publiek
les encouragements de la foule/ du public
61
klappen, het geklap
applaudir, les applaudissements (m)
62
zingen, de stadion gezangen
chanter, les chants (m) de stade
63
het chauvinisme
le chauvinisme
64
de hooligan
le hooligan
65
het stadionverbod
l'interdiction (f) de stade
66
de mascotte
la mascotte
67
de vlag
le drapeau
68
de fanzone
la fan zone
69
een handtekening vragen
demander un autographe
70
de sportuitrusting
les équipements sportifs
71
het sportmateriaal
le matériel sportif
72
de sportkledij
la tenue de sport
73
het truitje
le maillot
74
het rugnummer
le dossard
75
de sportschoenen
les chaussures de sport
76
de beschermingen
les protections
77
de bal (groot, bv. voetbal)
le ballon
78
de bal (klein, bv. tennis)
la balle
79
het net
le filet
80
het doel, de keeper
le but, le gardien de but
81
de raket
la raquette
82
de sporttas
le sac de sport
83
de weerstandsband
la bande de résistance
84
de sportinfrastructuur
les infrastructures sportives
85
binnensport, buitensport
le sport indoor, le sport outdoor
86
het (sport) stadion
le stade (de sport)
87
het terrein/ veld
le terrain de ... (tennis, basket, volley...)
88
de piste
la piste
89
het zwembad
la piscine
90
de schaatsbaan
la patinoire
91
de velodroom/ fietsbaan
le vélodrome
92
de sportzaal
la salle de sport
93
de danszaal
la salle de danse
94
de gymzaal (sportzaal)
le gymnase
95
de fitness
la salle de fitness
96
de klimmuur
le mur d'escalade
97
de green
le green
98
het trainingscentrum
le centre d'entrainement
99
het sportcomplex
le complexe sportif
100
de kleedkamer
le vestiaire
101
de douche
la douche
102
de sportieve kwaliteiten
les qualités sportives
103
de lenigheid, lenig
l'agilité, agile
104
de snelheid, snel
la rapidité, rapide
105
de flexibiliteit, flexibel
la flexibilité, flexible
106
de soepelheid, soepel
la souplesse, souple
107
de mentale kracht, mentaal sterk zijn
la force mentale, être fort mentalement
108
de uithouding, met een goede uithouding
l'endurance, endurant
109
de weerstand, die goed weerstand biedt
la résistance, résistant
110
de volharding, volhardend
la persévérance, persévérant
111
de spieren, gespierd
la musculature, musclé
112
de prestatie, performant/ efficiënt
la performance, performant
113
de kracht, sterk, krachtig
la force, fort
114
de motivatie, gemotiveerd
la motivation, motivé
115
de voeding van de sporter
l'alimentation du sportif
116
de energiedrank
la boission énergétique
117
de hydratatie
l'hydratation
118
de drinkbus
la gourde
119
de energiereep
la barre énergétique
120
een tussendoortje
un en-cas
121
de vitamines
les vitamines
122
een evenwichtige voeding
la nourriture/ l'alimentation( f) équilibrée
123
de sportieve disciplines
les disciplines sportives
124
bergbeklimmen
l'alpinisme
125
atletiek
l'athlétisme
126
roeien
l'aviron (m)
127
badminton
le badminton
128
basket
le basket (ball)
129
baseball
le baseball
130
boksen
la boxe
131
lopen (of race voor auto's)
la course
132
cricket
le cricket
133
wielrennen
le cyclisme, le vélo
134
klassieke, moderne dans
la danse classique, moderne...
135
paardrijden
l'équitation
136
klimmen
l'escalade
137
schermen
l'escrime
138
fitness
le fitness
139
voetbal
le foot(ball)
140
turnen
la gymnastique
141
golf
le golf
142
gewichtheffen
l'haltérophilie (f)
143
ijshockey
le hockey (sur glace)
144
judo
le judo
145
kayak
le kayak
146
karaté
le karaté
147
kite surfen
le kite surf
148
windsurfen
la planche à voile
149
ski/ langlaufen/ waterski
le ski (alpin)/ le ski de fond/ le ski nautique
150
snowboard
le snowboard
151
zwemmen
la natation
152
padel
le padel
153
duiken
la plongée
154
skateboard
le skateboard
155
surfen
le surf
156
taekwondo
le taekwondo
157
tennis
le tennis
158
boogschieten
le tir à l'arc
159
triatlon
le triathlon
160
zeilen
la voile
161
volleybal
le volley(ball)
162
mountainbiken
le VTT
163
waterpolo
le water-polo
164
de positieve effecten
les effets bénéfiques
165
gespierd worden
se muscler
166
sterker worden
se renforcer
167
beter worden
s'améliorer
168
zich ontspannen
se détendre
169
z'n gedachten verzetten
se changer les idées
170
zich goed in z'n vel voelen
se sentir bien dans sa peau
171
zich top voelen
se sentir au top
172
zich fit voelen
se sentir en forme
173
z'n fysiek versterken
renforcer son physique
174
terug in vorm geraken
se remettre en forme
175
het terug in vorm geraken
la remise en forme
176
de negatieve effecten
les effets négatifs
177
zich kwetsen, een kwetsuur
se blesser, une blessure
178
z'n arm breken, een armbreuk
se fracturer le bras, une fracture au bras
179
een spier scheuren, een spierscheur
se déchirer un muscle, une déchirure musculaire
180
z'n enkel verstuiken, een verstuiking
se fouler la cheville, une foulure
181
zich uitputten, de uitputting
s'épuiser, l'épuisement (m)
182
bigorexia (dwangmatig sporten), bigorexisch
la bigorexie, bigorexique
183
zich doperen, de doping
se doper, le dopage
184
de dopingcontrole
le contrôle antidopage
185
positief testen
être positif
186
geschorst worden
être suspendu
