Voc U1 Flashcards
een das
a tie
een hemd
a shirt
een vest
a waistcoat
een broek
a pair of trousers
een pak
a suit
een paar zwarte schoenen
a pair of black shoes
een sjaal
a scarf
een blouse
a blouse
een rok
a skirt
een hoed
a hat
een snor
a moustache
een baard
a beard
een jas
a coat
een paar laarzen
a pair of boots
een jasje
a jacket
een jurk
a dress
en paar hoge hakken
a pair of high heels
lang / kort
long / short
klein / groot
tiny / tall
De dief had kort haar en een lange baard
The thief had short hair and a long beard.
recht / gekruld
straight / curly
Hij was niet klein, maar heel groot.
He wasn’t tiny, but very tall.
gigantisch
huge
puntig
pointed
Hij had een puntige neus en gigantische wenkbrauwen
He had a pointed nose and huge eyebrows.
Hij had steil haar, het was niet gekruld.
He had straight hair, it wasn’t curly.