How to describe feelings and personality? Flashcards
1
Q
kwaad
A
angry
2
Q
boos, geïrriteerd
A
annoyed
3
Q
verward, in de war
A
confused
4
Q
droevig
A
sad
5
Q
bang
A
scared
6
Q
verwonderd
A
surprised
7
Q
depressief
A
depressed
8
Q
van streek, overstuur
A
upset
9
Q
nieuwsgierig
A
curious
10
Q
nerveus
A
nervous
11
Q
ongerust
A
worried
12
Q
opgewonden
A
excited
13
Q
eenzaam
A
lonely
14
Q
Ik WORD gek VAN trage computers
A
Slow computers DRIVE me MAD
15
Q
gek worden van
A
….. drive …. mad
16
Q
Ik WORD gek VAN luide muziek
A
Loud music drives me mad
17
Q
Jij MAAKT haar GEK
A
You MAKE her CRAZY
18
Q
iemand gek maken
A
drive someone crazy
19
Q
Mijn broer maakt me gek.
A
My brother makes me crazy
20
Q
onzeker
A
insecure
21
Q
shy
A
verlegen
22
Q
enthousiast
A
enthusiastic
23
Q
populair
A
popular
24
Q
bescheiden
A
modest
25
vlot, hartelijk
outgoing
26
zorgzaam
caring
27
behulpzaam
helpful
28
stil, rustig
quiet
29
kalm
calm
30
verbitterd
bitter
31
humeurig
moody
32
sarcastisch
sarcastic
33
energiek
energetic
34
luidruchtig
loud
35
speels
playful
36
stout
naughty
37
vriendelijk
friendly
38
opgewekt
cheerful
39
sociaal
sociable
