Present simple Flashcards
Ze doen dit elke ochtend
They do this every morning
Ze neemt de bus naar school
She takes the bus to school
Jouw laptops zijn niet waterproof
Your laptops are not waterproof
to think in present simple:
Alice vindt dat het belangrijk is
Alice thinks it’s important
To think in de present continuous
Alice is over dit probleem aan het nadenken
Alice is thinking about this problem
to look in present simple:
de jongen geeft de indruk koud te hebben
The boy looks cold
To look in present continuous:
De jongen zoekt naar een trui
The boy is looking for a sweater
To look in present continuous:
Alice kijkt uit naar Kerstmis
Alice is lookinfg forward to Christmas
De school heeft 1 grote kamer (present simple)
The school has one big room
Ik heb plezier (present continuous)
I am having fun
Ik ben aan douchen
I am having a shower
Ik ben een hotdog aan het eten
I am having a hotdog
I am eating a hotdog