VO.2 Histopathologie: beenmerg en leukemie Flashcards

1
Q

Noem de eigenschappen van methyleenblauw: kenmerk, aankleuring van, kleur

A

Basische kleurstof
Aankleuring: zure componenten mn nucleinezuren
Kleur: blauw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem de eigenschappen van eosine: kenmerk, aankleuring van, kleur

A

Zure kleurstof
aankleuring: basische componenten mn eiwitten
kleur: oranje/bruin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem de eigenschappen van Azuren: kenmerk, aankleuring van, kleur

A

Basische kleurstof
Aankleuring: zure componenten met name granules
Kleur: rood/paars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat betekent basofiel? Noem een basische kleurstof

A

Sterke aankleuring met een basische kleurstof (= zuur componenten)
Methyleenblauw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekent acidofiel (= eosinofiel)? Noem een zure kleurstof

A

Sterke aankleuring met zure kleurstof (= basische componenten)
Eosine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

cytoplasma eiwit
Is dit basofiel of acidofiel? En welke kleurstof kan hiervoor gebruikt worden?

A

Acidofiel
Eosine: oranje/bruin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

mRNA
Is dit basofiel of acidofiel? En welke kleurstof kan hiervoor gebruikt worden?

A

Basofiel
Methyleenblauw: donkerblauw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kern
Is dit basofiel of acidofiel? En welke kleurstof kan hiervoor gebruikt worden?

A

Basofiel + azurofiel
Methyleenblauw + azuurkleurstoffen: paars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Azurofiele granula
Is dit basofiel of acidofiel? En welke kleurstof kan hiervoor gebruikt worden?

A

Azurofiel
Azuurkleurstoffen: donkerrood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eosinofiele granula

A

Eosinofiel
Eosine: oranje/bruin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat voor kleuring moet gebruikt worden voor erytrocyten?

A

Bevatten veel hemoglobine = basisch eiwit
= Acidofiele kleuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat voor kleuring moet gebruikt worden voor plasmacellen?

A

producren veel immunoglobulines (eiwit)  houden dit niet in cytoplasma maar scheiden uit
Cytoplasma bevat dus veel zuur mRNA dat codeert voor immunoglobuline en relatief weinig basisch eiwit
= Basofiele kleuring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe herken je een neutrofiele granulocyt?
Hoe vaak komt deze cel voor in het bloed?

A

Licht paars/roze cytoplasma
Gefragmenteerde donkerpaarse kern
40-80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe herken je een kleine lymfocyt?
Hoe vaak komt deze cel voor in het bloed?

A

Ronde kern
ongeveer even groot als erytrocyt
Weinig cytoplasma
egaler chromatine
15-50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe herken je een grote lymfocyt?

A

Meer cytoplasma
Ronde kern met egaler chromatine
15-50%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe herken je een monocyt?
Hoe vaak komt deze cel voor in het bloed?

A

Licht paars cytoplasma
Gedeukte donkerpaarse kern (kern is nooit echt rond)
6-10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe herken je een eosinofiele granulocyt? Hoe vaak komt deze cel voor in het bloed?

A

Donker paars/roze cytoplasma
Gefragmenteerde kern donkerpaars
0-6%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe herken je een basofiele granulocyt?
Hoe vaak komt deze cel voor in het bloed?

A

Volledig donkerpaars
Veel granula
0-2%§

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een poly morfonucleaire cel? Noem hier 2 voorbeelden van

A

Kern bestaat uit fragmenten
Eosinofiele en neutrofiele granulocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn twee mononucleaire cellen?

A

lymfocyt en monocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat betekent het als het cytoplasma van een cel blauw kleurt?

A

Dat het basofiel is en dus relatief veel RNA heeft (zuur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de 5 kenmerken waarnaar gekeken kan worden bij cellen in het beenmerg?

A
  1. Grote van de cellen
  2. kleur cytoplasma
  3. granula
  4. Kern
  5. Verhouding kern/cytoplasma
23
Q

Er zijn nucleoli te zien in een cel, wat geeft dit aan over rijpheid van deze cel?

A

Nog onrijp, alleen zichtbaar in blasten

24
Q

Hoe is het chromatine te zien bij cellen in de ontwikkeling? (onrijp vs rijp)

A

Onrijp: dispers = open
rijp: gecondenseerd

25
Q

Hoe verandert het cytoplasma in de uitrijping?

A

Onrijp: basofiel
Rijp: neutrofiel of acidofiel

26
Q

Vanaf welk stadium zijn er granula zichtbaar in de cel?

A

Vanaf promyelocyt stadium

27
Q

Wat is het verschil in granula in onrijpe versus rijpe cellen?

A

Onrijp: azuren granula
Rijp: specifieke korrels = neutrofiel, eosinofiel, basofiel

28
Q

Hoe herken je een erytrocyt?

A

Kogelronde kern
Korrelig chromatine
Klein
Helemaal rijp dan geen kern meer

29
Q

Wat is een pleiomorf adenoom?

A

Variabiliteit van weefselcomponenten
Wisselende hoeveelheden stroma, epitheel, steunweefsel, etc.

30
Q

Zijn zijn pleiomorfe cellen?

A

BESTAAT NIET

31
Q

Wat voor soort cellen kunnen bij een infectie in het bloed gevonden worden?

A

Onrijpe, met name staafkernige granulocyten

32
Q

Wat is er histologisch te zien bij AML?

A

Hypercellulair, homogeen beeld
Veel blasten (groot) met grote kern, duidelijke nucleoli, dispers chromatine
Cytoplasma: basofiel tot neutrofiel

33
Q

Wat is de aard van AML?

A

Verschuiving van het evenwicht naar onrijpe myeloide cellen, waardoor andere cellijnen worden onderdrukt

34
Q

Wat voor soort klachten krijgen mensen bij AML?

A
  1. Anemie
  2. trombocytopenie
  3. hyperleukocytose
  4. Infecties (functionele lymfo’s afgenomen)
35
Q

Wat is het histologisch beeld van CML?

A

Hypercellulair heterogeen beeld met zowel rijpe als onrijpe cellen

36
Q

Wat zijn de klachten bij CML?

A
  • Buikklachten door spleno- en hepatomegalie
  • anemie: dyspnoe, bleekheid
  • vermoeidheid
  • afvallen
  • blauwe plekken en bloedingen (hoeft niet)
  • trombi
  • niet acuut ziek
    Symptomen zijn relatief mild
37
Q

Wat zijn de lab afwijkingen bij CML?

A
  • Milde anemie
  • hyperleukocytose
  • trombocyten verhoogd
  • verhoogd urinezuur (tumor lysis syndroom door afbraak maligne cellen)
  • translocatie (9;22)
  • infecties
38
Q

Wat zijn lab afwijkingen bij multipel myeloom?

A
  • Verhoogde BSE (door vele eiwitten in bloed)
  • Matige anemie
  • monoklonale gamma-globulineband in serum electroforese
  • Nierfunctiestoornissen
  • verhoogd calcium
39
Q

Wat is verder afwijkend aanvullend onderzoek bij multipel myeloom?

A

Röntgenfoto:
- ingezakte ruggenwervels
- lyrische laesies in botten

40
Q

Wat zijn klachten bij multipel myeloom?

A
  • Vermoeidheid sinds aantal maanden
  • Botpijnen
  • infecties
41
Q

Wat is het histologisch beeld bij multipel myeloom?

A

Hypocellulair homogeen beeld met veel lymfocyten en plasmacellen
Cellen: veel cytoplasma, asymmetrische kernen, oplichting tegen kern aan = negatief Golgi systeem: betekenis dat er veel eiwitten (Ig) worden aangemaakt

42
Q

wat is de pathofysiologogie van multipel myeloom?

A

Er is een kwaadaardige B-cel (plasmacel) die ongeremd is gaan prolifereren
Andere cellen worden overwoekerd door clonale expansie (alle celreeksen zijn aangedaan)

Normaal bij een infectie heb je plasmacellen die Ig maken met zowel kabda en labda waardoor de verhouding 1:1 is. Bij multipel myeloom wordt er echter van 1 plasmacel veel te veel gemaakt waardoor er ook van 1 Ig te veel wordt gemaakt en er een disbalans ontstaat

43
Q

Wat is het doel van gel electroforese?

A

Eiwitten van elkaar scheiden en de hoeveelheid verschillende eiwitten meten
Er wordt speciaal gelet of er 1 soort eiwit in grote hoeveelheden wordt gemaakt

44
Q

Waaruit bestaan immunoglobulines?

A

Een lichte en een zware keten
De lichte keten bestaat uit een kappa of een labda

45
Q

Wat is de relatie van de klachten met de pathofysiologie bij multipel myeloom?

A
  • Plasmacellen gaan terug naar beenmerg en maken cytokinen die osteoclasten activeren -> geven botafbraak (zodat plekje voor plasmacellen) -> lokale laesies
    Vooral op plekken waar beenmerg zit: bekken, wervels, stermum
  • nierschade door hoge eiwitproductie in de vorm van immunoglobulines
  • Verhoogde botafbraak geeft verhoogd calcium in bloed
  • Anemie door verdringing
  • Verhoogde BSE door grote hoeveelheid eiwitten in het bloed
  • Monoklonale eiwitband wordt veroorzaakt door monoklonaal immunoglobuline
46
Q

Wat zijn klachten die passen bij CLL?

A
  • Vermoeidheid sinds paar maanden (niet acuut)
  • Opgezette lymfeklieren (niet per se pijnlijk)
  • niet ziek
  • Splenomegalie
  • Geen blauwe plekken
47
Q

Wat zijn lapwaarden bij CLL?

A
  • lichte anemie
  • normale erytrocyten aantal
  • trombocyten normaal
  • leukocyten verhoogd
  • Ig verlaagd
48
Q

Wat is het histologisch beeld bij CLL?

A

Hypercellulair homogeen beeld van kleine lymfocyten
Veel kapotte cellen (leukemie cellen zijn instabieler)

49
Q

Wat wordt er gedaan bij immunofenotypering?

A
  • Identiteit van leukocyten in het perifere bloed wordt bepaald door monoklonale antistoffen met fluoriserende kleurstof
  • Deze antistoffen binden celspecifieke markers op het membraan van de verschillende leukocyten
  • Het fluorescentie profiel wordt aangetoond met een flowcytometer

Daarnaast Ig-kappa en Ig-labda getest

50
Q

Wat zijn de markers van de B- en T-lymfocyten?

A

B-cel: CD19
T-cel: CD3

51
Q

Wat is de relatie tussen de pathofyisologie en de klachten bij CLL?

A
  • Verlaagde weerstand: toename B-cellen wordt vorming van functionele afweercellen verdrongen
  • Opgezette klieren: ophoping maligne lymfocyten in lymfeklieren
  • Serum Ig is verlaagd: er wordt geen Ig door de leukemische B-lymfocyten gemaakt en er vindt onderdrukking van normale lymfocyten plaats
52
Q

Wat is het verschil tussen multipel myeloom en B-cel CLL?

A

Bij MM gaat het vooral om de overmatige productie van immunoglobulines

Bij CLL gaat het vooral om de overmatige hoeveelheid onrijpe B-cellen in het bloed

53
Q

Bij een van de leukemieen komt een specifieke genetische afwijking veel voor. Welke is dit en hoe noemen we dit?

A

Bij CML
Translocatie 9;22 = Philadelphia chromosoom