VO.1 - Normale en abnormale psychomotore ontwikkeling in het eerste levensjaar Flashcards

1
Q

Hoe wordt de beweging en houding beschreven?

A

Motorisch gedrag:
- rol op zijde
- loopt langs

Bepaalt door de leeftijdsfase –> mijlpalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarvoor worden mijlpalen gebruikt?

A

Bewegingsdiagnostiek
- gedraagt zich conform de leeftijd
- progressie
- regressie

ALLEEN kwantiteit = motometrie en niet kwaliteit van beweging = motoscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de motoscopie?

A

De motoscopie (kwaliteit) bepaalt of het gedrag op een zekere leftijd normaal is en NIET de mijlpaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe bepalen we de kwaliteit en kwantiteit van bewegingen?

A

Kwantiteit: ontwikkeling kind met tests

Kwaliteit: complexiteit, variatie en vloeiendheid van beweging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waar wordt naar gekeken bij neurologisch onderzoek?

A
  • Hogere cerebrale functies: begrijpt opdrachten, taalbegrip, naam
  • Hersenzenuwen; scheel kijken, symmetrie gelaat (facialis), horen
  • Motoriek: speelgoed geven, dingen pakken, handfunctie, pincetfunctie, symmetrie in bewegingen (definitieve voorkeur pas in groep 3 bepaald)
  • Reflexen
  • Sensibiliteit (kriebelen, knijpen)
  • coördinatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar moet je op letten bij neurologisch onderzoek?

A

Tijdstip/moment –> als moe of hongerig
LET OP:er is spreiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat moet een kind rond de 1 jaar kunnen?

A

3-4 woordjes kunnen zeggen en contact maken

Primitieve reflexen (grijpreflex, zuigreflex, zoekreflex)

Coördinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welk ontwikkelingsonderzoek wordt er gebruikt en waaruit bestaat dit?

A

Van wiechen
- Fijne motoriek, adaptatie, persoonlijkheid en sociaal gedrag
- communicatie
- grove motoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe bewegen jonge kinderen vooral?

A

Obv reflexen

Bij rijping van ZS –> remmen reflexen en beweging coördineren naar eigen wil
–> bij neonaat spieren nog te slap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke reflexen heeft pasgeborenen?

A
  1. Vluchtreactie: hoofdje draaien als op buik leggen –> LW vrij houden
  2. ATNR = asymmetrische tonische nekreflex –> hoofdje naar rechts draaien gaat rechterarmpje in extensie (bij links andersom)
  3. Opstap-loopreflex: als voetjes de vloer net raken trekken de knieën op en maakt het loop bewegingen
  4. Galant reflex: strijken over rug naar WK, kind draait als een banaan naar de kant waarover gewreven wordt
  5. Grijpreflex
  6. Mororeflex: Wanneer een baby schrikt, opent hij/zij zijn/haar vingers en de armen en spreidt de benen. Vervolgens worden de armen voor de borst gebracht alsof hij/zij iemand omhelzen wil. Vaak gaat de baby meteen hierna hard huilen.
  7. zuigreflex: zoeken van tepel als wang wordt aangeraakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar kijken ze naar bij de kinder neuro?

A
  • bewustzijn
  • oriëntatie
  • verhoogde intracraniele druk –> Sunset eyes: ogen kijken naar beneden
  • functie hersenzenuwen: spieren gelaat, oogzenuw
  • motoriek en symmetrie
  • coördinatie en beweging
  • sensibiliteit
  • reflexen
  • overeenkomst psychomotore ontwikkeling met kalenderleeftijd
  • mijlpalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waar kijken we naar bij neuro onderzoek bij zuigelingen?

A
  • patronen vd bewegingen en variatie ervan
    –> Weinig variatie is niet goed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de belangrijkste dingen bij neurologisch onderzoek?

A

5 hoofd pijlers
1. hersenzenuwen
2. motoriek
3. coördinatie
4. Reflexen
5. sensibiliteit

Verder: ontwikkelingsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is kenmerkend voor de primitieve reflexen?

A

Zijn geurende een bepaalde periode in de neonatale ontwikkeling aanwezig en verdwijnen ook weer

Bvb grijp reflex zodat ook weer loslaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

In welke houdingen neuro onderzoek?

A
  • rug
  • buik
  • zitten
  • staan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ligt een kind?

A

Extremiteiten in fysiologische flexie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat is de houding van een pasgeborenen? wanneer verandert dit?

A

Asymmetrisch

rond 3 mnd symmetrisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kan je de spiertonus testen?

A

Axillair hang waarbij slipping through als heel slap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat kan je zien aan de handen?

A

pasgeborenen: dichtknijpen

later meer open zodat dingen kunnen pakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

waarom is de buikligging belangrijk?

A

ontwikkeling spierkracht dorsale musculatuur

Evenwichtsreacties om alle bewegingsassen
Gewichtsverplaatsingen
Rotaties
Extensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is de houding van een kind in de eerste weken?

A
  • asymmetrie
  • fysiologische flexie met vuisten en benen volledig gebogen

Door buiging benen komt bekken van onderlaag

Hoofdje links of rechts geroteerd obv vluchtreactie

Bewegingen spontaan en onwillekeurig

Steunpunt en zwaartepunt op onderarmen, handen, wang en borst (naar causaal bij ouder worden)

Na 1 mnd: met benen primitieve kruipbewegingen maken = afwisselen flexie en extensie knieën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wat kan een kind van 6 wk?

A

Lachen, fixeren en volgbewegingen

Volgbeweging: belangrijk en vooral door stabilisatie hoofd
–> Hoofd heffen tot 45 gr tov horizontale vlak

kort op onderarmen steunen wd zwaartepunt naar sternum

Flexie van de benen neemt af waardoor bekken meer stabiel wordt en op onderlaag kan liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat kan een kind van 3 mnd?

A

Oprichten en steunen op ellebogen (ellebogen nog buiten de romp) –> onderarmsteun vormt een brede basis = symmetrische elleboogsteun

Zwaartepunt op navel –> groter deel van borst omhoog

Bekken vlak op onderlaag met voeten in contact met elkaar (stabiel)
Hoofd optillen in verlengde van de WK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat kan de 4e maand?

A

Fase van abductie en flexie

Toename evenwicht
–> hoofd beter oprichten tot 90 gr

Zwaartepunt naar buik

Kunnen evenwicht verdelen dat slechts met 1 arm op de ondergrond steunen = actieve aanspanning sieren rondom schouder gewricht met stabilisatie van de scapulae tegen de thorax
Waarbij met andere hand grijpen naar een voorwerp

  • Ellebogen staan voor de schouderlijn
  • Benen strekken
  • Zwaartepunt bij buik

ALs extra steunpunt been aan de zijde van de grijpende arm buigen waardoor driehoek
Lichte rotatie thoracale WK en verplaatsing steunpunt –> evenwichtsreacties naar lateraal –> 1/3 lichaamsgewicht buiten steunpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat kan een kind met 5 mnd?

A

Benen en armen oplichten van grond

Uitstrekken arm en steunen op palm

Droogzwemmen met alleen buik als steun (valt niet naar voor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat kan een kind met 6 mnd?

A
  • op buik spelen en volledige bovenlichaam optillen
  • WK doorlopende gestrekte curve van achterhoofd tot lumbale WK
    –> Alleen steun door bekken

Extensie en abductie bekken

Volledig op armen op drukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat kan een kind met 7-8 mnd?

A
  • op handen en knieën komen –> bekken nog niet actief boven de knieën (stimulatie stabiliteit van bekken)
  • niet kruipen want nog geen goede evenwichtsreacties om te handhaven bij zijwaartse verstoringen die optreden bij kruipen door optillen van armen en benen

Ronddraaien rond eigen as

Gecontroleerd omrollen van buik naar rug (eerst ongecontroleerd) –> rotatie tussen bekken en schoudergordel

Zijwaartse evenwichtsreacties door op buik te pivoteren: verlenging en verkorting van de romp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat kunnen ze rond maan 9-10?

A
  • verplaatsen naar achter en opzij in kruiphouding –> evenwichtsreactie in voor-achterwaartse richting met gelijkmatige verdeling van gewicht over armen en benen –> naar voren en achter bewegen (heftiger naar achter dan naar voor zodat naar achter schuift)
    –> Als dit beheerst en goede steunfunctie armen –> vanuit kruiphouding naar zijzit en zit

Van zijzit naar zit: rotatie, rompverlenging/verkorting en stabiliteit

  • eerst tijgeren –> kruipen –> lopen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat is na de 11e maand?

A
  • kruipen: moet evenwicht om alle bewegingsassen
    -zitten in verschillende posities
  • op verschillende manieren voortbewegen als vloeiend en evenwicht
  • meer extensie van benen tijdens kruipen –> uiteindelijk gedissocieerde beweging in de heupen (flexie –> extensie) + rotatie WK (extra evenwichtsfactor)
  • buikligging niet meer als houding maar als doorgangshouding
30
Q

wat is het effect van uitrijping van het ZS?

A

Mogelijkheid tot remmen en coördinatie van bewegingen doordat motorische en cognitieve vaardigheden worden aangeleerd

31
Q

wat is belangrijk bij de rijping van het ZS zodat de mogelijkheden van kinderen snel toenemen?

A

Door myelinsatie van het CZS in de eerste jaren
Same met sterke toename van het gewicht en volume van het cerebrum
–> De sterkste toename van de hoofdomvang vindt ook weer in deze levensfase

32
Q

Wat is belangrijk bij ontwikkeling-neurologisch onderzoek?

A

ontwikkelingsmijlpalen: vorderingen ind e ontwikkelingen die ieder kind moet verwerven –> correleren aan wat normaal is voor de leeftijd

33
Q

Welke facetten van de psychomotore ontwikkeling indelen?

A

Gesell waarop niveau ontwikkeling jong kind
1. Grove motoriek: balans, omrollen, zitten, kruipen, staan, lopen
2. Fijne motoriek: hand- en vingermotoriek, oog-hand coördinatie
3. Adaptatie en vaardigheden: motoriek in dagelijks leven
4. Communicatie en alle vormen van contact met medemensen
5. Persoonlijkheid en sociaal gedrag (ontwikkeling van gedrag, karakter, intermenselijke relaties, opname van cultuurpatroon)

Motorische en zintuigelijke ontwikkeling, taal en spraak, spel en vaardigheden, ontwikkeling sociaal gedrag, emotioneel en psychisch functioneren en verstandelijke ontwikkeling

34
Q

Hoe beoordelen we kinderen in NL?

A

Van Wiegenschema voor het ontwikkelingsniveau –> leeftijden waarop naar consultatie bureau
–> Geeft weer op welke leeftijd 90% vd kinderen een betreffende mijlpaal heeft bereikt –> dus NIET gemiddelde leeftijd

35
Q

Wat betekent een score voorbij de leeftijd volgens het van wiegenschema?

A

Niet per se pathologisch, maar wel een alarmsymptoom zeker als er meerdere kenmerken zijn waarbij over de grens scoren

Een normale score sluit pathologie ook niet met 100% zekerheid uit

36
Q

wat betekent asymmetrie in de beweging van een zuigeling?

A

Asymmetrie in de motoriek is pathologisch tot het tegendeel bewezen is –> de ontwikkeling verloopt volledig symmetrisch –> lateralisatie waarbij kind links of rechtshandig wordt wordt pas duidelijk na enkele jaren

37
Q

Wat zijn afwijkingen bij neuorloishc onderzoek die afwijken?

A
  • lateralisatie
  • hypotonie
  • hypertonie/spasticiteit
  • afwijkingen van de rekkingsreflexen
  • ataxie
38
Q

wat moet je altijd meten bij LO?

A

Schedelomtrek en voelen naar de fontanel

39
Q

Waaruit bestaat uit neurologisch onderzoek?

A
  • observatie in rust van de houding
  • spontane bewegingen
  • uitgelokte bewegingen
  • spel en interactie omgeving
  • ontwikkelingsmijlpalen
  • opwekken primitieve reflexen: zuig, moro, grijp, asymmetrische tonus nekreflex
  • oprichtfuncties
  • manuele functiesL grijpen, manipuleren, loslaten
  • zintuigen
  • voortbeweging
40
Q

waar moet naar gekeken bij het hoofd?

A
  • grootte en vorm schedel
  • mimiek
  • aandacht
  • 2-6 wk: lachen
  • 4-8 wk: fixeren en volgen object
  • 2-3 mnd: reageren op geluid
41
Q

wat kan er zijn bij een asymmetrische moro reflex?

A

Kan een perifeer probleem zijn

42
Q

wat is de tractierespons?

A

vanuit rug optrekken in zithouding waarbij kind mee gaat in deze beweging

43
Q

Wat is de verticale suspensie?

A
  • verticaal tussen handen onderzoeker hangen: spiertonus
  • primitieve loopbewegingeno
44
Q

wat is de opvang reactie?

A

zithouding probeert kind evenwicht te bewaren door de handen op de grond te houden

45
Q

wanneer kunnen kinderen zitten? en wanneer kunnen ze staan?

A

8 mnd

10-12 mnd staan eerst vasthouden aan objecten

46
Q

wat is kenmerkend voor de handen?

A
  • 0-3 mnd: grijpreflex –> daarna toename openen handen, in rugligging vaak een vuist
  • 3 mnd: grijpen naar voorwerpen
  • 6 mnd: overpakken voorwerpen tussen handen
  • 6-9 mnd: overpakken, meer bewust loslaten, oppositie duim, grijpen met vingertoppen
  • 11 mnd: pincetgreep (voorwerp tussen twee vingers pakken), blokjes tegen elkaar slaan en in 1 hand 2 blokjes pakken
47
Q

waar wordt op het consultatie bureau op gefocust?

A

VTO = vroegtijdige onderkenning van ontwikkelingsstoornissen –> doel een eventuele behandeling verhoog genoeg starten om kans op succes maximaal te maken

Bij retardatie zijn meestal alle facetten in meer of mindere mate harmonisch achter –> disharmonische ontwikkeling

48
Q

wat is een belangrijk onderscheid?

A

Tussen retardatie zonder: globale ontwikkelingsachterstand zonder specifieke kenmerken
en met neurologische afwijkingen: infantiele encephalopathie

49
Q

wat kan je halen uit gegeven over de longitudinale ontwikkeling vn een kind?

A
  • vanaf het begin trage ontwikkeling: op eigen tempo toch lukken
  • normale ontwikkeling tot een bepaald moment waarna stilstand of zelfs regressie
  • disharmonische ontwikkeling met spreiding van diverse ontwikkelingsfacetten –> waarin verschillende ontwikkelingsdomeinen van een kind zich niet in hetzelfde tempo ontwikkelen. Dit betekent dat bepaalde vaardigheden of functies (zoals cognitieve, motorische, emotionele of sociale vaardigheden) significant voor- of achterlopen ten opzichte van elkaar.
50
Q

wanneer spreekt men van een achterblijvende ontwikkeling?

A

Als de voortgang van 1 of meer ontwikkelingsfacetten met meer dan 2 SDS van de norm

Dus psychomotore retardie: impliceert dat gaat om mentale en motorische ontwikkeling –> onjuist
LET OP: je vergelijkt het met gemiddeld, maar betekent niet dat een achterstand op een moment dat het kind later ook geretardeerd zal zijn –> kan inhalen (zeldzaam)
–> DUS een kind met een ontwikkelingsachterstand is niet per se ook zwak begaafd –> geen uitspraken over toekomstige niveau kind

51
Q

wat is het meest voorkomende probleem bij de kinder neuro?

52
Q

wat is zwak begaafdheid?

A

verstandelijke ontwikkeling in IQ (intelligentie quotiënt)
- 50-70: licht-matig VB
- < 50: ernstig VB

IQ normaal verdeelt volgens een kromme van Gauss –> normaal verdeling

53
Q

wat is een normale uitloop van een IQ onder de 70?

A

constitutioneel lage intelligentie zonder medische stoornis
–> extra verschuiving naar links van de curve: medische oorzaken van VB

54
Q

HOe vaak in NL VB?

A

niet meer dan 1%

55
Q

Hoe vaak komt welke mate van handicap voor?

A
  • licht-matig: 70-85% –> 5-10% medische diagnose
  • ernstig: 15-30% –> meer medische diagnoses dan in de eerste groep –> 90%
56
Q

wanneer spreken we van een rijpingsdissociatie?

A

Bij uitsluiting –> goede prognose
–> Leren lopen op leeftijd van 2 jaar, maar blijven houterig op atletisch gebied
Onbekende oorzaak –> lijkt geen neurologische pathologie te zijn

57
Q

waarop wijst een niet op gang komende of vanaf het begin trage ontwikkeling? Wat als eerst normaal en daarna afbuiging/regressie?

A

Intra-uterien of perinataal ontstaan

Verworven aandoening

58
Q

wat is een pseudoretardie?

A

Normale ontwikkelingspotentie, maar achterblijft door andere factoren die de ontwikkeling van buitenaf beïnvloeden
Bvb zintuigelijk defect: gehoorstoornis kan leiden tot achterstand in spraak en taal

Langdurige ziekte/zwakte/hospitalisatie: ontwikkeling staat meestal stil of sterk vertraagd

59
Q

Welke afwijking zie je vaak bij een retardie?

A

Autisme of autistiforme contact stoornis

  • autistische kinderen vertonen vaak een retardie
  • kinderen met een retardie hebben vaak autistiforme trekken

Het ligt eraan welk van de twee het meest op de voorgrond staat
a) contactstoornis, gedragsafwijking en emotionele stoornissen: autisme of autistiforme contactstoornis meer wss –> kinder psychiater

60
Q

wat is een aan autisme verwante stoornis?

A

Contactstoornis in DSM-5: pervasive developmental disorder not otherwise specified = PDD-NOS –> niet meer, allemaal als autisme spectrum stoornis (ASD)

61
Q

wat zijn veel voorkomende vormen van abnormale ontwikkeling?

A
  1. infantiele encefalophatie: cerebral palsy, spastisch
  2. Floppy infant: slap
  3. Psychomotore retardie
62
Q

wat is een infantiele encephalopathie?

A

Kenmerken:
- vroeg ontstaan
- niet progressieve karakter

Aantal: 1-2 per 1000 levendgeborenen leidt op de schoolleeftijd hieraan

Vormen:
1. piramidaal met mono-, hemi-, di- en tetraplegie –> eerst hypotoon en later in loop van eerste jaar hypertoon
2. Extrapyramidaal: (choreo)athetose, dystonie –> later duidelijk
3. Cerebellair: ataxie –> later duidelijk

Alert:
- obv anamnese vermoeden op cerebrale beschadiging
- onderzoek duidelijke en consistente verschijnselen zoals asymmetrie in de houding of bewegingspatroon, constant extensie beentjes, schaarstand beentjes bij verticale suspensie

Tijd is belangrijk bij het stellen van de diagnose

Oorzaken:
- intra-uterien: infecties, aanlegstoornis hersenen, infarct
- perinataal: complicaties
- postnataal: infecties, traumata

63
Q

wat is de floppy infant?

A
  • hypotoon: glijdt door de handen
  • verminderde weerstand bij passieve bewegingen
  • op rug liggend bepaalde houdingen aannemen: armen slap langs lichaam, benen in kikkerhouding
  • slappe gelaatsspieren = diplegia facialis met tentvorming mond

Kenmerk centrale aandoening: spierslapte voor de hoge reflexen, parese vaak minder uitgesproken

Kenmerk Perifere aandoening: reflexen laag of afwezig en vaak duidelijke pares

Hypotonie kan bij veel neurologische en ook niet-neurologische aandoeningen voorkomen bvb genetisch bepaald
–> wel altijd analyse naar de oorzaak

64
Q

wat is een psychomotore retardie?

A

Ontwikkelingsgang traag zonder aanwijzingen voor spasticiteit, slapte, abnormale houdingen of reflexen
Aanvankelijk trage motorische ontwikkeling, later ook de geestelijke ontwikkeling achterblijven (laat praten bvb) –> vele oorzaken dus analyse doen –> helaas vaak geen oorzaak gevonden en ook geen therapeutische opties

65
Q

wat zijn redenen om de oorzaak van een ontwikkelingsachterstand op te sporen?

A
  • voor ouders is zekerheid belangrijk –> naar toekomst kijken en streven naar een harmonische ontwikkeling of diens eigen niveau
    –> Kennis over de vooruitzichten
  • weten of mogelijk erfelijke ziekte en genetische counseling
  • voorkomen en/of behandelen van aandoening om complicaties te voorkomen en dus ook actief opsporen van doofheid en slechtziendheid
66
Q

waar kan AO naar gedaan worden?

A
  • niveau van functioneren: neuro, psychologisch, orthopedagogisch van niveau van ontwikkelingsfacetten –> OOK als lastig te onderzoeken is –> belangrijk voor concreet advies over school, BH, stimulatie ontwikkeling, neurologische stoornissen
  • oorzaak: retardatiescreening (veel onderzoeken) –> niet meer zomaar screenen en alleen obv een concrete DD lijst
    Pas screenen als obv anamnese, LO en gericht AO geen aanwijzingen voor een juiste diagnose zijn –> bloed en urine op inborn errors of metabolisme, congenitale infecties (mits kind niet te oud is), chromosoom onderzoek, MRI-brein, X-skelet, consulten neuro, dermatoloog, oog, KNO, genetica, foto’s van dysmorfe kenmerken
  • optreden van complicaties: functieonderzoeken zoals ECG, longfunctie, EEG, evoked potential onderzoek, slaapregistratie
    Afhankelijk DD –> welke complicaties zullen het kind bedreigen en is het belangrijk om op tijd te ontdekken zodat causale of somatische therapie nog mogelijk is
67
Q

Welk screenend onderzoek kan worden ingezet?

A
  • op bloed en urine naar congenitale metabole afwijkingen
  • congenitale infecties (mits niet te oud)
  • chromosoom
  • MRI-brein
  • X-skelet
  • neuro, derma, oog, KNO, genetica
  • foto’s dysmorfe kenmerken

Op indicatie:
- lumbaal punctie
- EMG
- onderzoek ouders
- biopten
- specifiek stofwisselingsonderzoek
OF omdat bij screening geen diagnostische waarde of omdat belastend voor kind

68
Q

wat is de relatie tussen de fysmorfe kenmerken en de kans op een diagnose?

A

Hoe duidelijker het patroon van de zichtbare afwijkingen, hoe groter de kans dat toch een oorzaak voor de retardie en malformatiesyndroom

Dysmorfologie = herkennen van het patroon in foto’s –> belangrijk bij KG

69
Q

waarvoor is de fysio heel belangrijk?

A
  • Preventie contracturen
  • uitlokken normale reflexen
  • onderdrukken abnormale reflexen vooral bij spastische kinderen
  • adviezen hoe ouders kind het beste kunnen hanteren bij verzorging, eten geven, etc
  • adviezen voorzieningen om te zitten en vervoeren
70
Q

Welke mensen hebben naast de fysio nog meer een belangrijke rol bij de BH?

A
  • pedagoog en psycholoog bij uitvoeren behandelplan
  • revalidatie met mytylscholen (motorische handicap) en tyltylscholen (meervoudige dus motorische en verstandelijke handicap)
  • Zintuigelijk defect (zicht of gehoor): zorg voor stimuleren ontwikkeling –> centra voor ambulante begeleiding visuele stoornissen (stichting Visio) en scholen voor speciale hulp –> regionaal

Meervoudige handicap vaak combinatie en soms verwijzing naar bovenregionale centra voor de behandeling

71
Q

wat kan gebruikt worden om spasticiteit te verminderen?

A

Medicatie: baclofen, dantroleen, tizanidine
Soms zoals myasthenia gratis: pyridostigmine

Extra pyramidaal: trihexyfenidyl of L-dopa

Epilepsie: antiepileptica

Gedragsproblemen of slaapstoornissen: gedragsbeinvloedende medicijnen
- slaap: alimemazine
- gedrag: pipamperon
GEEN Benzo’s of barbituraten (relatieve CI) omdat zij vaak eerder opwinding, onrust of agitatie krijgen dan sedatie

Operatie: tumor, hydrocefalus, craniosynostose

72
Q

wie zorgt voor de psychosociale opvang?

A

Sociaal pedagogische diensten (maatschappelijk werk) = SPD –> thuis begeleiden bvb door praktische pedagogische gezinszorg (PPG), plaatsing in speciaal onderwijs voor (zeer) moeilijk lerende kinderen (Z)MLK of een kinderdag centrum (KDC)

Ontlasten van ouders op momenten waardoor zelf voor kind kunnen blijven zorgen

Definitieve uithuisplaatsing is laatste redmiddel naar een internaat voor verstandelijk gehandicapten