Verwijswoorden Flashcards
1
Q
Vrouwelijke woorden zijn
A
DE woorden die eindigen op Heid Nis Ing Schap Te De Ie Ij Iek Theek Teit Uur St
2
Q
Onzijdig is
A
Het
3
Q
Mannelijke en vrouwelijke woorden zijn
A
De woorden
4
Q
Die, dat, deze, dit
A
Die en deze: De woorden (Mv)
Dat of dit: Het
5
Q
Onzijdig hen, hun
A
Hen = lv en vz Hun = Mv
6
Q
Dat, wat
A
Dat = het woorden
Wat = Overtreffende trap, Onbepaald vnw
Een hele zin of deel van een zin
7
Q
Wie, waar
A
Wie = persoon Wat = ding
8
Q
Bij een verwijswoord
A
Moet er geen meervoud bij bv brandweer
En er moet een duidelijk antecedent zijn
9
Q
Onderwerp onzijdig en vrouwelijk de woord is
A
Zij/ze
vrouw(haar)
10
Q
Meervoud na vz
A
Met vz hen
Zonder vz hun