Vervoermiddel Flashcards
1
Q
Welk vervoermiddel gebruikt u?
A
What mode of transportation do you use?
2
Q
Ik ben te voet
A
I go by foot
3
Q
Ik ga met de auto
A
I go with (the) car
4
Q
Hoe gaat u naar uw werk?
A
How do you go your work?
5
Q
Ik heb de auto nodig voor mijn werk
A
I need the car for my work
6
Q
Ik ga het liefst lopend naar mijn werk
A
I prefer to walk to work
7
Q
Ik reis meestal met het openbaar vervoer
A
I usually travel with public transport
8
Q
Ik pak de trein
A
I take the train
9
Q
Openbaar vervoer
A
Public transport
10
Q
Je kunt beter een taxi nemen
A
You better take a taxi
11
Q
Ik ga met de fiets
A
I go with the bike