Verbs Flashcards
sloten
to lock
bekijken
to examine
stoppen
to put
begeleiden
to coach
stromen
to flow
verschuilen
to hide
stralen
to shine
voorbereiden
to prepare
zich onderscheiden
to discern himself
zich ontwikkelen
to develop
vastleggen
to establish
uitdragen
to carry out
krachten
to force
onderscheiden
to separate
benadrukken
to emphasize
bepalen
to determine
zwerven
to roam
overtuigen
to convince
verpesten
to screw it up
vieren
to celebrate
beboeten
to fine
begraven
to bury
belasten
to pay
belichten
to highlight
belonen
to reward
benadelen
to disadvantage
beoordelen
to judge
bewonderen
to admire
zwaaien
to wave
uitzwaaien
wave goodbye
aanraken
to touch
dolen
to wander
opvallen
to stand out
speld
pin
afvragen
to wonder
aanvallen
to attack
luiden
to chime
aanvaarden
to accept
straffen
to punish
beseffen
to realize
aankaarten
to address
afpakken, stelen
to steal
strooien, verspreiden
to scatter or disperse
opstappen, weggaan
to leave
beleggen met
to invest with
wijsmaken
to fool
verleiden
to seduce
stoppen
to put
verhogen
to raise
afhangen van
to depend
doorgaan
to get on
doorgaan met
to continue
ophouden met
to stop with
ophouden
to hold up
doorbrengen
to spend time
meedoen
to participate
opzien
to startle
afleiden
to distract
aankaarten
to point out
bijbenen
to keep up
schaatsen
to skate
beschouwen
to consider
mislukken
to fail
bevorderen
to promote
tegenhouden
to prevent
ondersteunen
to support
schetsen
to sketch
integreren
to integrate
wijden
to devote
afkomen
to come off
raken
to touch
kwijten
discharge or quit
aanpassen
to adjust/adapt
waarschuwen
to warn
roepen
to call
afdwingen
to enforce
opeisen
to claim
aanpakken
to tackle
eisen
to demand
dwingen
to force
vergelijken
to compare
inzetten
to stake/insert
onderhouden
to maintain
inspelen
to react
schakelen
to switch
mopperen
to grumble
vloeken
to swear
omspringen
to deal
bedienen
to operate
zich verzetten
to resist
samenvoegen
to combine
aanspreken
to address
benaderen
to approach
verzetten tegen
to resist
meenemen
to take
stellen
to imagine
herstellen
to recover
voorspellen
to predict
sluiten
to close
nadenken
to think
peilen
to gauge
beogen
to intend
toespreken
to address
onderschatten
to underestimate
proppen
to cram
oproepen
to call to action
voldoen
to fulfill
overeen
to agree
onderscheiden
to separate
besparen
to spare
uitpuiling
to bulge
zorgen baren
to worry
overwegen
to consider
aanstonen
to demonstrate
schuilen
take shelter
verrichten
to perform
overnemen
to take over
schaffen
to purchase
genieten
to enjoy
wenken
to beckon
gebaren
to gesture/wave
te keer gaan
to go beserk
razen
to rage
aan de gang zijn
go along
plunderen
to plunder
roven
to rob
te weer stellen
to resist
verdedigen
to defend
krenken
to offen
pijn doen
to hurt
overschakelen op
to switch to
toekomen aan
to have time for
opmaken uit
to deduce from
oproepen tot
to call to
toevoegen aan
to add to
ingaan op
to react to
omgaan met
to handle
afleiden uit
to deduce
toegeven aan
to add to
verzetten tegen
to oppose
enten
to draft
slikken
to swallow
gebaren
to gesture
herleiden
to reduce
overtuigen
to convince
richten
to target
behappen
to cope
onthutsen
to be dismayed
herkennen
to recognize
sneuvelen
to fall
afzeggen
to cancel
opvouwen
to fold up
uitbreiden
to extend
afzetten
to remove
redden
to save
pronken
to show off
verwennen
to spoil
beschouwen
to consider
verkrijgen
to obtain
naderen
to approach
bestrijken
to cover
onthullen
to reveal
bezaaien
to sow or seed
intrigeren
to intrigue
toepassen
to apply
afnemen
to buy/purchase
aanschaffen
to buy/purchase
hanteren
to work with/apply
zich onderscheiden van/door
to distinguish, dicern
oppotten
to hoard
opdrijven
to force up, drive up
verdringen
to push away, displace
vergen
to demand/require
aanhikken tegen (hikte aan tegen)
to dread
uitvallen
to turn out, work out
ontsluiten (ontsloot, heeft ontsloten)
to access
ontmantelen
to dismantle, strip
zich vergeswissen van
to ascertain, make certain
besvestigen
to confirm
instellen
to set up
verstellen
to adjust
zich lenen voor
to lend oneself/itself
besparen
to save
herschrijven
to rewrite
beschrijven
to describe
beseffen
to realize
bereiken
to reach
opsteken
to raise/put up
morrelen
to fumble
vernoemen (naar)
to name after
verwarren
to confuse
tekenen
to draw
zorgen voor
to care for
fluisteren
to whisper
bereiken
to achieve
uitkomen
to end up at
zich ergeren
get annoyed by
ontlopen
to avoid
beheersen
to control
zich beheersen
to control oneself
belasten
to make someone responsible for
naderen
to approach
uitwijzen
toshow, reveal
afvlakken
to flatten or level off
zich opdringen
to strongly arise
opbouwen
to build up
verzuimen
to neglect
schelen
to care
bidden
to pray
vloeken
to curse
tandenpoetsen
to brush teeth
zappen
to zap (change channels)
benoemen
to appoint
benadrukken
to emphasize
dreigen
to threaten
inboezemen
to instill
opjagen
to rush
onthaasten
to slow down
consuminderen
to consume less
omdenken
to rethink
achten
to think
onthouden
to remember
opwekken
to arouse
oproepen
to call to action
aanleren
to learn
uiteenlopen
to diverge
afleren
unlearn
beamen
to beam
overeenkomen
to agree
bevorderen
to promote
bedriegen
to cheat
vreemdgaan
cheating
fluisteren
to whisper
bereiken
to achieve
bescheiden
modest