Dutch grammar Flashcards

grammar rules

1
Q

welk, elk, ieder(e) - de and het rules

A

het - elk, welk, ieder
de - elke, welke, iedere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de bezittelijke voornaamwoorden?

A

ik - mijn
jij - jouw/je
u - uw
zij - haar
hij - zijn
wij (we) - ons/onze
jullie - jullie
zij - hun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de persoonlijke voornaamwoorden?

A

van wie/wie ziet hij?
van/ziet - mij
jou
u
haar
hem
ons
jullie
hen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly