Dutch nouns/zelfstandig naamwoorden Flashcards
1
Q
the horse
A
het paard
2
Q
the rabbit
A
het konijn
3
Q
the cat
A
de kat
4
Q
the dog
A
de hond
5
Q
the taxi
A
de taxi
6
Q
the baby
A
de baby
7
Q
the boy
A
de jongen
8
Q
the girl
A
het meisje
9
Q
the cafe
A
het cafe
10
Q
the jacket
A
het jas
11
Q
the pig
A
het varken
12
Q
the taxi
A
de taxi
13
Q
the ship (and plural)
A
het schip/schepen
14
Q
the paper
A
het papier
15
Q
the baker
A
de bakker