verbos reflexivos (reflexieve werkwoorden) Flashcards
1
Q
aburrirse
A
zich vervelen
2
Q
acostarse
A
gaan slapen
3
Q
afeitarse
A
zich scheren
4
Q
alegrarse
A
blij zijn
5
Q
bañarse
A
zwemmen, een bad nemen
6
Q
caerse
A
vallen
7
Q
cepillarse
A
kammen, borstelen, wassen
8
Q
cortarse
A
zich snijden, haar laten knippen
9
Q
darse cuenta
A
beseffen
10
Q
despedirse
A
afscheid nemen
11
Q
despertarse
A
ontwaken
12
Q
divertirse
A
zich amuseren
13
Q
dormirse
A
in slaap vallen
14
Q
ducharse
A
een douche nemen
15
Q
enfadarse
A
kwaad worden