las actividades diárias Flashcards
el desayuno
ontbijt
desayunar
ontbijten
el almuerzo
middageten, lunch
almorzar
middageten
la tarea
(huis)taak
hacer sus tareas, sus deberes
zijn huistaak maken
el juego
spel
jugar
spelen
la merienda
vieruurtje
merendar
het vieruurtje eten
el deporte
sport
hacer deporte
sporten
el paseo
wandeling
dar un paseo
wandelen, een wandeling maken
el baño
bad
bañarse
een bad nemen
la cena
avondmaal
cenar
het avondmaal nemen, avondeten
Me despierto a las siete menos cuarto.
Ik word wakker om 6u45.
Me levanto a las siete.
Ik sta om 7u op.
Me ducho.
Ik neem een douche.
Me visto.
Ik kleed me aan.
Me peino.
Ik kam mijn haar.
Tomo el desayuno. Desayuno.
Ik ontbijt.
Leo el periódico.
Ik lees de krant.
Llevo los niños a la escuela.
Ik breng de kinderen naar school.
Voy al trabajo.
Ik ga naar het werk.
Cojo/tomo el autobus a la escuela.
Ik neem de bus naar school.
Como un sandwich. Almuerzo.
Ik eet boterhammen/Een broodje.
Recojo los niños de la escuela.
Ik haal de kinderen van school/uit de opvang.
Voy a casa.
Ik ga naar huis.
Cocino.
Ik kook.
Como.
ik eet.
Leo un libro.
Ik lees een boek.
Miro la tele.
ik kijk tv.
Hago deporte.
ik ga sporten.
Me cambio/desvisto/quito la ropa.
Ik kleed me om/uit.
Me lavo los dientes.
ik poets mijn tanden.
Voy a dormir.
Ik ga slapen.
Voy a la cama.
Ik ga naar bed.
una mochila
een rugzak
una pizarra
een schoolbord
un lápiz
een potlood
un bolígrafo
een pen
un cuaderno
een schrift
un papel
een papier
un ordenador
een computer
Lunes
Maandag
Martes
dinsdag
Miercoles
woensdag
Jueves
donderdag
Viernes
vrijdag
Sabado
Zaterdag
Domingo
Zondag
