Verbos irregulares 2.3 Flashcards
1
Q
Horen
A
Oir
2
Q
Ik hoor
A
Oigo
3
Q
Jij hoort
A
Oyes
4
Q
Hij/zij/u hoort
A
Oye
5
Q
Wij horen
A
Oímos
6
Q
Jullie horen
A
Oís
7
Q
Zij horen
A
Oyen
8
Q
Vragen
A
Pedir
9
Q
Ik vraag
A
Pido
10
Q
Jij vraagt
A
Pides
11
Q
Hij/zij/usted vraagt
A
Pide
12
Q
Wij vragen
A
Pedimos
13
Q
Jullie vragen
A
Pedís
14
Q
Zij vragen
A
Piden
15
Q
Verlaten
A
Salir