Verbos Irregulares 2.2 Flashcards
Aanstekken, aanzetten
Encender
Ik zet aan
Enciendo
Jij zet aan
Enciendes
Hij/zij/usted zet aan
Enciende
Wij zetten aan
Encendemos
Jullie zetten aan
Encendéis
Zij zetten aan
Encienden
Weten
Saber
Ik weet
Sé
Jij weet
Sabes
Hij/zij/usted weet
Sabe
Wij weten
Sabemos
Jullie weten
Sabéis
Zij weten
Saben
Doen, maken
Hacer
Ik doe
Hago
Jij doet
Haces
Hij/zij/usted doet
Hace
Wij doen
Hacemos
Jullie doen
Hacéis
Zij doen
Hacen
Gaan
Ir
Ik ga
Voy
Jij gaat
Vas
Hij/zij/usted gaat
Va
Wij gaan
Vamos
Jullie gaan
Váis
Zij gaan
Van
zeggen
Dicir
Ik zeg
Digo
Jij zegt
Dices
Hij/zij/usted zegt
Dice
Wij zeggen
Decimos
Jullie zeggen
Decís
Zij zeggen
Dicen
Sterven
Morir
Ik sterf
Muerto
Jij sterft
Mueres
Hij/zij/usted sterft
Muere
Wij sterven
Morimos
Jullie sterven
Morís
Zij sterven
Mueren