vca vragen 2 Flashcards

1
Q
  1. Hoe kan een ongeval met elektriciteit ontstaan?
    a. Door slecht geïsoleerde bedradingen of defecte apparaten
    b. Met goedgekeurde elektrische apparaten
    c. Door het toepassen van aardlekschakelaars
A

a. Door slecht geïsoleerde bedradingen of defecte apparaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Wat is de vergunningverstrekker verplicht te doen?
    a. Zelf de scholing te verzorgen
    b. Persoonlijke beschermingsmiddelen te geven
    c. Metingen te laten verrichten ( indien nodig)
A

C. Metingen te laten verrichten ( indien nodig)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. Wat doe je als je door de lading weinig zicht voor de palletwagen hebt?
    a. Je gaat trekken in plaats van duwen
    b. Je haalt een deel van de lading af
    c. Je laat een collega voorop lopen en aanwijzingen geven
A

a. Je gaat trekken in plaats van duwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. Wat wordt verstaan onder ‘maatregelen voorgeschreven door de verstrekkende afdeling’?
    a. De maatregelen die genomen moeten worden om milieuvriendelijk te werken
    b. De maatregelen die genomen moeten worden om schoon te werken
    c. De maatregelen die genomen moeten worden om veilig te werken
A

c. De maatregelen die genomen moeten worden om veilig te werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Wat wordt bedoeld met een ‘’ bijna-ongeval’’ ?
    a. Dat ging maar net goed, de volgende keer gaat het zeker fout.
    b. Ongewenste gebeurtenis zonder schade of letsel, maar die tot een (ernstig) ongeval had kunnen leiden.
    c. Ongewenste gebeurtenis met alleen maar licht letsel als gevolg
A

b. Ongewenste gebeurtenis zonder schade of letsel, maar die tot een (ernstig) ongeval had kunnen leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Vanaf welke stroomsterkte gaat je hart fibrilleren?
    a. Vanaf 100 mA.
    b. Vanaf 80 mA.
    c. Vanaf 200 mA.
A

a. Vanaf 100 mA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Waarmee kun je een niet geclassificeerde brand bestrijden?
    a. Door een stop eruit te draaien
    b. Met water
    c. Met CO²
A

c. Met CO²

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Welke vergunning heb je nodig bij het slopen van asbesthoudend materiaal?
    a. Specifieke werkvergunning
    b. Vuurvergunning
    c. Heetwerkvergunning
A

a. Specifieke werkvergunning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Welke onderwerpen worden in de V&G wetgeving beschreven?
    a. Veiligheid, gezondheid, hygiëne
    b. Veiligheid, gezondheid, milieu
    c. Veiligheid, gezondheid, welzijn
A

c. Veiligheid, gezondheid, welzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. Wat is een belangrijke veiligheidsmaatregel voor stalen steigers?
    a. Deze moeten volgens de voorschriften worden geaard
    b. Deze moeten altijd op een isolerende ondervloer worden geplaatst
    c. De vloeren op de steiger moeten altijd glad zijn.
A

a. Deze moeten volgens de voorschriften worden geaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Hoe wordt controle uitgevoerd op de werknemers in de besloten ruimte?
    a. Ieder half uur moet de werknemer telefonisch contact opnemen met zijn direct leidinggevende
    b. De direct leidinggevende van de werknemer gaat ieder uur ter plaatse kijken
    c. Er moet constant een veiligheidswacht aanwezig zijn
A

c. Er moet constant een veiligheidswacht aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Bij welk werk gelden specifieks veiligheidsregels?
    a. Bij het ingraven van elektriciteitskabels
    b. Bij het metselen van een tuinmuur
    c. Bij het schilderen van een binnendeur
A

a. Bij het ingraven van elektriciteitskabels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. Je bent bezig met graafwerkzaamheden. Wanneer graaf je zorgvuldig?
    a. Als je op aanwijzingen van de Inspectie SZW graaft
    b. Als je een getande graafbak gebruikt
    c. Als je proefsleuven graaft
A

c. Als je proefsleuven graaft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Wat is een risico bij het gebruik van een vorkheftruck?
    a. Vervuiling van de last
    b. Het aanrijden van personen
    c. Gehoorschade voor de omstanders
A

b. Het aanrijden van personen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Wat moet je doen als je na een val in je veiligheidsharnas hangt?
    a. Je optrekken aan de vallijn en je benen bewegen
    b. Langs de vallijn omhoog klimmen
    c. Vooral niet bewegen, om verder vallen te voorkomen
A

a. Je optrekken aan de vallijn en je benen bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Wat is een risico bij het werken met biologische stoffen?
    a. Explosiegevaar
    b. Brandgevaar
    c. Besmettingsgevaar
A

c. Besmettingsgevaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. Waar wordt gewerkt met biologisch (gevaarlijke) stoffen?
    a. Bij het vervoeren van lasgassen
    b. Bij het inspecteren van een riool
    c. Bij het werken met beton
A

b. Bij het inspecteren van een riool

18
Q
  1. Wat moet u als eerste doen als u een brand ontdekt?
    a. Zorgen voor uw eigen veiligheid.
    b. De brand blussen.
    c. De vluchtroute vrijmaken.
A

a. Zorgen voor uw eigen veiligheid.

19
Q
  1. Waarvan is een ‘’ stofsnuitje P1’’ een voorbeeld?
    a. Van een masker met een gas of dampfilter
    b. Van onafhankelijke ademhalingsbescherming
    c. Van een masker dat grof en onschadelijke stof opvangt
A

c. Van een masker dat grof en onschadelijke stof opvangt

20
Q
  1. Wat is een gebruiksregel voor beschermende kleding?
    a. Kapotte kleding direct op eigen kosten vervangen
    b. Kapotte kleding direct repareren of vervangen
    c. Kleding één keer per jaar vervangen
A

b. Kapotte kleding direct repareren of vervangen

21
Q
  1. Wanneer kan een ongeval veroorzaakt worden door elektriciteit?
    a. Als de aardverbindingen slecht zijn of ontbreken
    b. Als er vonkvrij gereedschap gebruikt wordt
    c. Als de nulspanningsschakelaar ontbreekt
A

a. Als de aardverbindingen slecht zijn of ontbreken

22
Q
  1. Wat is een eis bij het veilig verrijden van een rolsteiger?
    a. Er moet altijd een deskundig toezichthouder aanwezig zijn
    b. Er mogen tijdens het verrijden geen personen op staan
    c. Dat mag alleen als de steiger is gekeurd
A

b. Er mogen tijdens het verrijden geen personen op staan

23
Q
  1. Wat is één van de gevaren van teveel geluid?
    a. Vermindering spraakverstaanbaarheid
    b. Hersenbeschadiging
    c. Volledige doofheid
A

a. Vermindering spraakverstaanbaarheid

24
Q
  1. Wat is een voorbeeld van een onveilige handeling?
    a. Een valhelm op de bouw dragen
    b. Een niet-afgeschermde vloeropening
    c. Het gebruiken van een beitel met bramen
A

c. Het gebruiken van een beitel met bramen

25
Q
  1. Hoe lang mag je maximaal in een ruimte werken, als daar de grenswaarde van een stof aanwezig is?
    a. 8 uur per dag
    b. 4 uur per dag
    c. 6 uur per dag
A

a. 8 uur per dag

26
Q
  1. Hoe worden vloeistoffen met een vlampunt lager dan 0°C genoemd?
    a. Zeer licht ontvlambaar
    b. Onbrandbaar
    c. Ontvlambaar
A

a. Zeer licht ontvlambaar

27
Q
  1. Je ziet een betonnen afstapje in het looppad op het bouwterrein. Wat kun je hier het beste doen?
    a. Verbodsborden plaatsen
    b. Gekleurde markering aanbrengen en waarschuwingsborden plaatsen
    c. Een rood-wit markeringslint aanbrengen
A

b. Gekleurde markering aanbrengen en waarschuwingsborden plaatsen

28
Q
  1. Wat kan het gevolg zijn, als er een lager percentage zuurstof dan normaal in de lucht zit?
    a. Verf zal dan niet meer drogen
    b. Het verhoogt het brand- en explosiegevaar
    c. Versuffing, bewusteloosheid en dood
A

c. Versuffing, bewusteloosheid en dood

29
Q
  1. Mag een leek werken met elektrische installaties?
    a. Nee, alleen deskundige personen mogen dit werk uitvoeren
    b. Ja, als een deskundige altijd aanwezig is bij de uitvoering
    c. Ja, als een deskundige altijd geraadpleegd kan worden
A

a. Nee, alleen deskundige personen mogen dit werk uitvoeren

30
Q
  1. Wat regel je nadat je een ongeval bij 112 gemeld hebt?
    a. De snelle herstart van de werkzaamheden
    b. Dat er arbeidsinspectie wordt gewaarschuwd
    c. Dat er hulp gegeven wordt totdat deskundigen ter plaatse zijn
A

c. Dat er hulp gegeven wordt totdat deskundigen ter plaatse zijn

31
Q
  1. Wat is één van de gevolgen voor de mens als hij teveel lawaai op het werk heeft?
    a. Verhoogde bloeddruk
    b. Toename van het lichaamsgewicht
    c. Blijvende spierkramp
A

a. Verhoogde bloeddruk

32
Q
  1. Wat geldt voor een aardlekschakelaar?
    a. Deze moet nooit worden getest
    b. Deze biedt altijd 100% procent zekerheid tegen aanrakingsspanning
    c. Deze biedt beveiliging tegen elektrocutie
A

c. Deze biedt beveiliging tegen elektrocutie

33
Q
  1. Wat is een voorbeeld van een organisch oplosmiddel?
    a. Terpentine
    b. Kwik
    c. Koolzuur
A

a. Terpentine

34
Q
  1. Waarvoor wordt het bluspoeder ABC gebruikt?
    a. Voor het blussen van branden van gassen, metalen en vloeibare stoffen
    b. Voor het blussen van branden van vaste en vloeibare stoffen en voor gassen
    c. Voor het onschadelijk maken van Alfa en Bèta-straling
A

b. Voor het blussen van branden van vaste en vloeibare stoffen en voor gassen

35
Q
  1. Wat is de beste manier om vallen en struikelen op de werkplek te vermijden?
    a. Door te zorgen voor een stroeve vloer
    b. Door de werkplek na het werk op te ruimen
    c. Door extra vaak schoon te laten maken
A

b. Door de werkplek na het werk op te ruimen

36
Q
  1. Wat is een gevaar bij sloopwerkzaamheden?
    a. Er is geen gevaar, als je altijd de voorgeschreven PBM gebruikt
    b. Er is geen gevaar, omdat er veel ervaring is met slopen
    c. Er kunnen gevaarlijke stoffen vrijkomen
A

c. Er kunnen gevaarlijke stoffen vrijkomen

37
Q
  1. Waarom wordt bij elektrische geleiders isolatie gebruikt?
    a. Om de gevolgen van kortsluiting te beperken
    b. Om aanraking met elektriciteit te voorkomen
    c. Om beschadigingen te voorkomen
A

b. Om aanraking met elektriciteit te voorkomen

38
Q
  1. Welke factor is bepalend voor de risico’s van het werk?
    a. De werkplek
    b. Het Veiligheids- en Gezondheidsplan
    c. Het toezicht door de opdrachtgever
A

a. De werkplek

39
Q
  1. Wat staat er in elk geval op het etiket van een gevaarlijke stof?
    a. De kleur van de stof
    b. Gevaren en veiligheidsaanbevelingen (H- en P-zinnen)
    c. De gevaren wanneer de stof bij brand betrokken is
A

b. Gevaren en veiligheidsaanbevelingen (H- en P-zinnen)

40
Q
  1. Welke invloed hebben het gebruik van alcohol of drugs op veilig werken?
    a. Geen invloed. Je houdt altijd rekening met gevaar
    b. Je gaat onveiliger werken, want je overschat jezelf
    c. Je gaat voorzichtiger werken, want je houdt er rekening mee
A

b. Je gaat onveiliger werken, want je overschat jezelf