Vaardigheden met groot en klein materiaal Flashcards

1
Q

Gradatiemogelijkheden werpen

A

V / D
W / V

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Voorwaarden voor een goede bewegingsomloop

A
  • Uitnodigend …
  • Richting … (jonge vs oudste kleuters)
  • Opstoppingen voorkomen
  • Welke sfeer?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarmee lok je schuiven uit? (organisatievorm)

A

Klein materiaal (bv op een klein doekje schuiven, schuiven met pittenzak die niet mag vallen, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

3 fases van motorische basisvorming

A

Fase 1 =
Fase 2 =
Fase 3 =

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarvan is de organisatievorm bij vaardigheden met klein materiaal afhankelijk?

A
  • de groep (jongste kleuters vs kleinste kleuters)
  • materiaal en vaardigheden
  • ruimtegebruik of hoeveel plaats je hebt (vrij in de ruimte, in één richting, ter plaatse, …)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Klauteren

A

Omschrijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Duwen

A

Omschrijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gradatiemogelijkheden van ritmisch springen

A

Van makkelijk > naar moeilijk
I / S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mogelijke problemen bij schommelen, slingeren en zwaaien (+ oplossing)

A
  • geen … > beweging …
  • niet genoeg … > oplossing …
  • ophangingspunt … (dus …) > oplossing …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontwikkelingslijn klauteren en klimmen (schema)

A

Zie schema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Duikelen is meestal …

A

Voorover

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gradatiemogelijkheden rollen om de breedte-as

A

AR / OR
H / H
GO / O
O / VW
1x / S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lopen

A

Omschrijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Bewegingsnatuur ontstaat door

A
  1. IF = de mogelijkheid tot zelfbeweging
  2. EF = een uitdagende bewegingsomgeving

Een kind dat weinig externe prikkels ontvangt zal zich weinig motorisch ontwikkelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Organisatievormen rollen, werpen, stuiten en vangen

A

alles is mogelijk
- vrije opstelling
- bewegingsomloop
- bewegingshoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gradatiemogelijkheden rollen om lengte-as

A

H / H
1x / S
B / S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Grijpen + trekken =

A

heffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke combinatie van springen nooit doen?

A

Diep + verspringen, want kans op voorover vallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Schuiven, kruipen en sluipen kan ook goed icm …

A

Fantasie (bv onder een brug kruipen, door water kruipen, …)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Stuiten

A

Omschrijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Taken leerkracht bij bewegingsverhaal

A
  • stop-luistersignaal
  • veiligheid
  • terrein afbakenen + communiceren naar kleuters
  • expressief zijn
  • actief meedoen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Steunen + roteren =

A

rollen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Klimmen is mogelijk als … en als …

A

duwen is geëvolueerd tot opduwen + als je kan optrekken en opduwen (want je moet je eigen lichaamsgewicht tegen de zwaartekracht in omhoog brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Uitvoeringsmogelijkheden lopen

A

T/S
T
ZB
L/S
K/L
A/S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Uitvoeringsmogelijkheden balanceren

A

1V/2V
VV/H
K, HV
S/B
V/A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Voordelen van bewegingshoeken

A
  • geen opstoppingen
  • minder gevaarlijke situaties (kinderen moeten in de juiste hoek blijven)
  • kleuters leren verschillende basisvaardigheden en verschillende toestellen
  • makkelijker om opdrachten uit te leggen, want kleinere groepjes
  • kleuters leren in groepjes werken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Steunen + roteren + hangen =

A

duikelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat heb je nodig om te kunnen schommelen?

A

ritmegevoel en dat je de zwaaibeweging in gang probeert te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Verloop van duikelen

A

Eerst voorover OM toestel en achterover AAN toestel
Daarna voorover AAN toestel en achterover OM toestel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Ballon vs bal bij rollen, werpen, stuiten en vangen

A
  • vertraagde balbaan
  • onvoorspelbare richting
  • je kan er niet mee gooien, vangen of stuiten
  • wel slaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Ontwikkelingslijn motoriek 1 maand

A

Houding …
Doet wat? …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat doen bij aanbieden van nieuw (klein) materiaal?

A

Laten experimenteren en en het materiaal leren kennen, sommige kleuters zullen eerst observeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Gradatiemogelijkheden van af - en diepspringen

A

Van makkelijk > naar moeilijk
L / H
G / K
W / V
Z / M
S / L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Schuiven, kruipen en sluipen kan in volgende organisatievorm

A

Bewegingsomloop, want het zijn voortbewegingsvormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Ontwikkelingslijn zwaaien en draaien (schema)

A

Zie schema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat kan je gebruiken als hulpmiddel voor springen?

A

Elastisch toverkoord (?)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Steunspringen

A

Handen zijn tijdens de zweeffase in contact met iets (plint, bok, …) = valse zweeffase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Waarvoor zou je klein en groot materiaal als vast object kunnen combineren?

A
  • Om bepaalde vaardigheden uit te lokken
  • Handig om gradaties te maken (bv kleine objecten op bank om over te stappen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Organisatievorm bij gaan, lopen en balanceren

A

Het zijn …
dus is een … het meest geschikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is belangrijk bij de demonstratie van de bewegingshoeken?

A

Dat de kleuters alles kunnen zien, daarom best tegen de muur uitleg geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Waarvoor helpt balanceren?

A

Ontwikkeling van goede coördinatie, dus veel gevarieerde balanceersituaties aanbieden (zeker bij de jongste kleuters)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Stuiten is combinatie van

A

Werpen en vangen (geven en aannemen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Ontwikkelingslijn balanceren, lopen en gaan (schema)

A

Steunen en grijpen
» oprichten (met steun)
» balanceren (zonder steun)
» gaan
» lopen
» springen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Waarvoor zorgt het automatiseren van bepaalde vaardigheden?

A

Dat je nieuwe vaardigheden kan aanleren

(bv bij fietsen moet je eerst bewust aandacht schenken aan evenwicht houden, maar na een tijd niet meer (wordt geautomatiseerd), waardoor er aandacht vrijkomt voor andere vaardigheden zoals bv fietsen met één hand)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Gradatiemogelijkheden van verspringen

A

Van makkelijk > naar moeilijk
Z / M
E / M
K / G

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Kruipen en sluipen vs klauteren

A

Kruipen en sluipen gebeurt in horizontaal vlak, bij klauteren verlaat het kind het horizontaal vlak en gaat schuin omhoog of omlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat moet je zeker voorzien bij balanceren?

A

Afstap en rustplaatsen, zo voelen de kleuters zich veiliger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Loopspringen

A

Verspringen & hoogspringen gecombineerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Welke ondergrond & materiaal voorzien bij springen?

A
  • matten moeten schok goed opvangen
  • matten mogen niet te zacht zijn (enkels verzwikken)
  • matten moeten na het opruimen direct verlaten worden
  • matten moeten goed aansluiten en antislip zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Fase van het beheersen

A

Hoort bij …
Welke fase (1, 2 of 3)
Welke schoolfase?
Wat?
Op welk niveau?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Schema ondersteund naar vrij springen (ontwikkelingslijn)

A

zie schema dat begint met “lopen”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Vrije opstelling met groot materiaal

A
  • het materiaal …
  • de kleuters …
  • geen …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Uitvoeringsmogelijkheden klimmen

A

O of V
BT / RT
Z of D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Nadelen van bewegingshoeken

A

Moeilijk voor …
want …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Klein materiaal als vast object kan …en lokt …

A
  • Klein materiaal wordt gebruikt om de ruimte te structureren
  • Er worden andere basisvaardigheden uitgelokt dan bij klein materiaal als hanteermateriaal (bv touw als springtouw vs om onderdoor te kruipen of pittenzak om mee te gooien vs om over te springen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Gradatiemogelijkheden van balanceren

A

Van gemakkelijk naar moeilijker
S > L
B > S
K > L
Z RV > M RV
Z O > M O
H > S
L > H

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hoe houdt een kind makkelijker evenwicht?

A

Lichaamszwaartepunt dicht bij de grond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Ontwikkelingslijn motoriek 6 maanden

A

Kan …
Houdt …
Draait …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Hoe verloopt de ontwikkeling naar de basisvaardigheden?

A

> zintuigen & reflexen
motorische capaciteiten
basisvaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Voorbeelden van alternatieve materialen

A
  • hoepels vervangen door autoband (?)
  • springtouw vervangen door waslijn (?)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Organisatievormen van duikelen en rollen

A
  • niet op zichzelf, altijd integreren in andere vormen
  • best in hoeken op vrije opstelling, want het zijn geen voortbewegingsvormen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Uitvoeringsmogelijkheden rollen

A
  • om de lengte-as
  • om de breedte-as (voorover en achterover)
    > niet bij kleuters want te veel belasting vd nekwervels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Touwklimmen

A

Nooit doen, want …
Wat wel mag: …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Waarop letten bij landingsplaats bij springen?

A

Goede landing is belangrijk, daarom landingsplaats aanduiden / tekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Obstakel

A

Hoort bij …
Omschrijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Gradatiemogelijkheden klimmen en klauteren

A

L / H
ZH / SH
ZO / O
MO / MO
S / L
B / S

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Hoe verloopt een voorwaartse rol?

A
  1. Hurkzit met handen op schouderbreedte kort bij de voeten op de grond
  2. Armen buigen, hoofd tussen de handen en afduwen met de voeten
  3. Klein bolletje maken en met ronde rug rollen tot hurkzit
  4. Terug tot stand komen door duwen met de handen (zonder gekruiste benen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Hoe wisselen bij bewegingshoeken?

A

Eerst groep per groep, daarna tegelijkertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat niet doen bij springen?

A

Te lang want te intensief, beter combineren met andere vaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

3 belangrijke momenten bij schommelen, slingeren en zwaaien

A
  1. B …
  2. M …
  3. E …
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat is het verschil tussen bewegingsverhaal en losse fantasiebeelden?

A

Bij losse fantasiebeelden is de opbouw niet gebonden aan een verhaal (zoals bij een bewegingsverhaal), maar de bewegingen worden uitgelokt door de losse fantasiebeelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Nadelen van een bewegingsomloop

A
  • Moeilijker want … (+ oplossing)
  • Opstoppingen (+ oplossing)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Rollen

A

Omschrijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Grijpen ontwikkelt tot … en maakt …

A

trekken / slepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Konijnensprong

A

Voorbeeld van …
Omschrijving …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Bewegingsnatuur

A

= aangeboren motorische vaardigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Ontwikkelingslijn van schuiven, kruipen en sluipen (schema)

A

Zie schema dat begint met “steunen en oprichten”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Schuiven, kruipen en sluipen wordt vaak gecombineerd met …

A

Klauteren, want als je ergens bv vanaf wilt schuiven moet je er eerst op geraken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Heffen + duwen + verplaatsen =

A

dragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat wordt ontwikkeld / gevraagd bij rollen, werpen, stuiten en vangen

A

Oog-handcoördinatie
- eerst volgt oog de hand, later volgt de hand het oog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Motorische capaciteit “grijpen” ontwikkelt

A

functioneel trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Sluipen is een afgeleide van …

A

kruipen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

3 groepen basisvaardigheden ivm rollen, werpen, stuiten en vangen

A
  1. … > … beweging
  2. … > … beweging
  3. … > … beweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Rol vd leerkracht bij bewegingshoeken?

A

Overzicht houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Wat niet met kleuters doen ivm rollen en duikelen?

A

Geen koprol, want veel individuele aandacht nodig (te veel kleuters) + te belastend voor nekwervels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Drijven (bv met bal)

A

Omschrijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Ondersteund springen

A

Tijdens de zweeffase wordt het kind begeleidend vastgehouden door een volwassene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Belangrijk bij een bewegingsverhaal …

A
  • het verhaal moet gekend zijn door de kleuters en op hun niveau zijn
  • er moeten veel verschillende vaardigheden aan bod komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wat is de rol vd leerkracht bij bewegingsomloop?

A
  • staat aan de buitenkant (= overzicht), niet aan de binnenkant (= met rug)
  • ingrijpen als kleuters de verkeerde richting opgaan
  • gebruik een stop en luistersignaal
  • tijdens pauze = verbeteringen doen en extra richtlijnen geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Voor welke kleuters is een bewegingsverhaal het beste geschikt?

A

alle kleuters, maar vooral peuters en eerste kleuterklas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Omschrijving bewegingshoeken

A

Organisatievorm waarbij …
De kleuters …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Uitvoeringsmogelijkheden trekken, slepen, heffen, dragen en duwen

A
  • alleen of met meerdere personen
  • aan één kant of aan helemaal
  • hindernissen om rond te bewegen
  • op hoofd, schouders, buik, … dragen
  • kleiner object op obstakel dat niet mag vallen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Hoe kan je als leerkracht helpen bij duikelen?

A

1 hand brengt het hoofd dichter bij de borst, de andere hand duwt de benen (of bekken) omhoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Waarom horen balanceren, lopen en gaan samen?

A

Lopen en gaan gaat bij peuters onzeker en waggelend, ze zijn dan aan het balanceren en evenwicht aan het zoeken

95
Q

Uitvoeringsmogelijkheden van schommelen, slingeren en zwaaien

A

Slingeren
strekhang / buighang
aan rekstok / brug / wandrek

Zwaaien
strekhang / buighang
aan touwen, ringen, …

Schommelen
zitten / staan
op schommel, een knoop in twee touwen

96
Q

Slepen

A

Omschrijving

97
Q

Schuiven

A

Omschrijving

98
Q

Ontwikkelingslijn motoriek 9 maanden

A

Probeert …
Kan …

99
Q

Rol van de leerkracht bij vaardigheden met klein materiaal

A

Observeren, inspelen op wat je ziet bij de kleuters. Open vragen stellen, ook aan de stillere kleuters

100
Q

Uitvoeringsmogelijkheden van een landing bij springen

A

1V / 2V
AP

101
Q

Trekken

A

Omschrijving

102
Q

Ontwikkelingslijn motoriek 2 jaar

A

Stapt …
Kan …
Trapt …

103
Q

Waarop letten bij het afstootvlak bij springen?

A

Nooit hoger dan heuphoogte (bij kleuters)

104
Q

Verloop en contacttijd met voorwerp bij rollen, werpen, stuiten en vangen

A

zie schema

105
Q

Wat is nodig bij trekken, slepen, heffen, dragen en duwen?

A

Veel input vd leekracht

106
Q

Uitvoeringsmogelijkheden klauteren

A

O of V
H+V of H+K
V / A
RO / RO

107
Q

Achterover duikelen om en aan een toestel = … + …

A

hangen + roteren

108
Q

Ontwikkelingslijn springen (schema)

A

Eventuele aanloop
» afstoot
» zweeffase
» landing

109
Q

Draaien

A

Omschrijving

110
Q

Gradatiemogelijkheden Vangen

A

V / NV
T / S
ZV / MV

111
Q

Uitvoeringsmogelijkheden van een aanloop bij springen

A

W/N
K/L

112
Q

Gradatiemogelijkheden duikelen aan

A

A / V
H / ZH
S / L

113
Q

Gradatiemogelijkheden bij draaien en zwaaien

A

Hogere eisen stellen op gebied van
- nauwkeurigheid
- combinaties van opdrachten (samen met iemand)O

114
Q

Organisatievormen met klein en groot materiaal

A

alle soorten organisatievormen (omloop, bewegingshoeken, vrije opstelling, …)

115
Q

Voortduwen

A

Omschrijving

116
Q

Bewegingsopvoeding op school

A

Kinderen op kleuterschool hebben eigen …,
dit is … .
Deze kunnen …,
dit is … .

117
Q

Klimmen

A

Omschrijving

118
Q

Voorttrekken

A

Omschrijving

119
Q

Voordelen groepswerk bij bewegingshoeken

A
  • meer betrokkenheid van de kleuters (bv bij het bepalen vd spelregels)
  • leerkracht kan meer inspelen op het bewegingsgedrag (?)
  • ze kunnen kiezen voor deelactiviteiten
  • sociale ontwikkeling
120
Q
A
121
Q

Springen is een

A

afgeleide van lopen.
Bij lopen …
Hoe groter …

122
Q

Wat zeker voorzien bij springen?

A

Genoeg uitloopruimte (vooral bij ver en loopspringen)

123
Q

Waarop is trekken, slepen, heffen, dragen en duwen gericht?

A

Het nuttige en utilitaire

124
Q

Gradatiemogelijkheden zwaaien (ivm schommelen en slingeren)

A

KA / GA
H / L
LL / LH
1B / SB
H / ZH
KS / LS

125
Q

Hoogtes bij duikelen

A

heuphoogte = om duikelen
schouderhoogte = aan duikelen

126
Q

Wat mag je nooit doen bij balanceren?

A

Een kleuter dwingen of een wedstrijd van maken

127
Q

Soorten bewegingsomlopen

A
  • 1 grote …
  • zigzag … (voordeel + nadeel)
128
Q

Bewegingsbaan bij klimmen en klauteren

A

Niet via dezelfde weg heen en terug, zorg voor doorstroom

129
Q

Welke vaardigheden komen aan bod bij vaardigheden met alternatief klein materiaal?

A

gooien, vangen, rollen, springen, …

130
Q

Bewegingsbaan bij bewegingshoeken

A

Heen via de toestellen, terug al lopend + op beurt wachten (moeiljk voor kleuters)

131
Q

Ritmisch springen

A
  • accent ligt op …
  • voorbeeld
132
Q

Kruipen

A

Omschrijving

133
Q

Belangrijke aandachtspunten bij schuiven, kruipen en sluipen

A
  • voorzie …
  • voor welke kleuters?
134
Q

Fiches bij bewegingshoeken

A

Waarom?
Soorten:
SC = kleuter …
SK = kleuter …, het gaat om …
OK = kleuter …, het gaat om …

135
Q

Gradatiemogelijkheden duikelen om

A

V / A
H / ZH
S / L

136
Q

Opbouw van touwtje springen

A
  • eerst in hoepel
  • springen door ronddraaiende hoepel
  • individueel springen in touw
137
Q

Springen

A

Omschrijving + onderdelen

138
Q

Voor wie zijn losse fantasiebeelden het meest geschikt?

A

Jongste kleuters

139
Q

Waarop moet je letten bij schommelen, slingeren en zwaaien ivm veiligheid?

A
  • niet te hoog
  • toestellen controleren
  • niet alle touwen gebruiken, want voldoende afstand tussen de kinderen nodig
  • als ze niet zelf opkunnen of aan kunnen hangen zijn ze er niet klaar voor
140
Q

Wie plaatst het materiaal bij bewegingsomloop?

A
  • samen met de kleuters
  • groot materiaal door leerkracht
  • klein materiaal door kleuters
  • dit is goed voor de sociale ontwikkeling + krijg inzicht in veiligheid
  • economische / tijdwinnende methode (afspreken met andere klassen om op zelfde dag omloop te doen, dan kan materiaal blijven staan)
141
Q

Wat is belangrijk bij bewegingshoeken?

A

Groepen maken, de groepjes krijgen dezelfde kleur als een bepaalde hoek, bij het wisselen wordt de kleur van de hoek verandert > want ze hebben nog geen groepsgevoel (weten dus niet goed wie er in hun groepje zit)

142
Q

Elk kind ontwikkelt …

A

op zijn eigen tempo

143
Q

Zwaaien (bij draaien)

A

Omschrijving

144
Q

Schema slingeren (pendelbewegingen enz)

A

Zie tekening

145
Q

Balanceren

A

Omschrijving

146
Q

Voordelen van een bewegingsomloop

A
  • Activiteit …
  • Individualisatie …
  • Zelforganisatie …
  • Besluit … (+ voorbeeld)
147
Q

Organisatievorm van springen

A

Kan met groot + klein materiaal uitgelokt worden (de ruimte ermee structureren) + in een bewegingsomloop integreren

148
Q

Welke gelijkenis is er tussen een bewegingsverhaal en losse fantasiebeelden?

A

Beide zijn rond 1 thema, dus geen losse stukken, er moet samenhang zijn. Bv bij losse fantasiebeelden = dieren (doe een dier na)

149
Q

Vrij springen

A

Geen enkel contact bij zweeffase

150
Q

Sluipen

A

Omschrijving

151
Q

Hoe verloopt ontwikkeling van lopen / gaan bij peuter

A

Van aansluitpassen naar wisselpassen

152
Q

Dragen

A

Omschrijving

153
Q

Natuurlijke bewegingen zijn …

A

Nature aanwezig en worden verder ontwikkeld door ervaring in een stimulerende omgeving, dit gebeurt op voorbewust niveau

154
Q

Voorbeelden steunspringen

A
  • WS
  • HS
  • KS
155
Q

Alle soorten vrije sprongen kunnen

A

herleid worden tot ondersteund springen, als er tijdens de zweeffase een constante begeleiding is

156
Q

Gradatiemogelijkheden rollen (van een voorwerp)

A

V / D
BO / BA

157
Q

Rollen

A

Omschrijving

158
Q

Ontwikkelingslijn motoriek 4 jaar

A

Kan …
Kan …

159
Q

Hulpmiddelen bij achterover duikelen

A
  • voeten moeten onder de stang door
  • kastdeksel schuin zetten (?)
  • lage legger gebruiken als voetsteun
160
Q

Gradatiemogelijkheden schommelen

A

1B / MB
KP / GP
H / ZH
KS / LS

161
Q

Klein hanteermateriaal bij bewegingshoeken …

A

mag niet buiten de hoeken, dus hoek goed afbakenen

162
Q

Wendsprong

A

Voorbeeld van …
Omschrijving

163
Q

Zwaaien en draaien is een …

A

verder ontwikkelde vorm van ‘een voorwerp manipuleren’

164
Q

Ontwikkelingslijn motoriek 5 jaar

A

Kan …
Loopt …
Kan …

165
Q

Waar streven we naar in bewegingsopvoeding?

A

Degelijk kunnen deelnemen aan bewegingscultuur en zich daarbij goed voelen

166
Q

Hoe verleen je hulp bij balanceren?

A

Beschermend meelopen en handje geven, maar beter de opstelling makkelijker maken dan hele tijd handje moeten geven

167
Q

Duikelen

A

Omschrijving

168
Q

Uit motorische capaciteit ‘steunen’ ontstaat …

A

rollen

169
Q

Fase van het ervaren

A

Hoort bij …
Welke fase (1, 2 of 3)
Welke schoolfase?
Wat?
Op welk niveau?

170
Q

Soorten springen

A
  • ondersteund springen
  • steunspringen
  • vrij springen
  • ritmisch springen
171
Q

Wat is belangrijk bij het verloop van de motorische basisvorming?

A

Volgorde vd stappen …
Natuur is …
Cultuur …

172
Q

Organisatievorm bij schommelen, slingeren en zwaaien

A
  • zijn allemaal geen …
  • dus beter in …
  • want …
173
Q

Hurksprong

A

Voorbeeld van …
Omschrijving

174
Q

Ontwikkelingslijn motoriek 3 jaar

A

Kan …
Kan …
Wisselt …

175
Q

Wat moet de leerkracht doen bij groepswerk in bewegingshoeken?

A
  • aandacht hebben voor interesses van de kleuters
  • observeren (kijken, luistere) en daarop inspelen en voortbouwen
  • rekening houden met de veiligheid (zorg dat je alle kinderen kan zien)
176
Q

Hoe kan je helpen bij een voorwaartse rol?

A

1 hand in de nek om het hoofd dicht bij de borst te brengen, andere hand aan de dij en duwen om snelheid te geven

177
Q

Ontwikkelingslijn trekken, slepen, heffen, dragen en duwen (schema)

A

Zie schema

178
Q

Opbouw van een activiteit ivm vaardigheden met klein materiaal

A
  1. Opwarming …
  2. Kern = fase 1, 2 en 3
  3. Slot …
179
Q

Gradatiemogelijkheden slingeren

A

1B / MB
K / L

180
Q

Gradatiemogelijkheden van steun en ondersteund springen

A

Van makkelijk > naar moeilijk
V / W
L / H

181
Q

Verloop van motorische capaciteiten naar basisvaardigheden is een …

A

Wisselwerking tussen de motorische capaciteiten en een uitdagende omgeving, het gaat van bewegingsnatuur naar bewegingscultuur

Het is ook het automatiseren van de basisvaardigheden

182
Q

Als parcours bij schuiven, kruipen en sluipen te makkelijk is …

A

Gaan kinderen het rechtopstaand doen, dus moeilijker maken met bv obstakels (hoepels om door te kruipen, ergens over kruipen, …)

183
Q

Wat mag je niet doen bij klimmen en klauteren?

A

Wedstrijdje van maken en dwingen om hoger te gaan (intuïtie van kleuters vertrouwen)

184
Q

Gradatiemogelijkheden van kruipen en sluipen

A

G / O
V / O
K / L
Z / D
B / S
V / A
S / L

185
Q

Rollen vs gooien

A

Rollen is makkelijker dan gooien, waarom?
- rollen heeft maar 2 dimensies (voor / achter + links / rechts)
- gooien heeft ook nog hoogte

186
Q

Schommelen

A

Omschrijving

187
Q

Bij welke organisatievorm kunnen losse fantasiebeelden goed gebruikt worden?

A

Vaardigheden met klein hanteermateriaal, bv een stokje kan vanalles zijn (toverstaf, wandelstok, fluit, …)

188
Q

Uitvoeringsmogelijkheden gaan of wandelen

A

G/OG
S/T
R
L/H
I
OS
P
M
G/P
S/W

189
Q

Uitvoeringsmogelijkheden van een zweeffase bij springen

A
  • lange / korte zweeffase (over en verspringen)
  • met of tegen de zwaartekracht in (af en diepspringen)
  • met of zonder opdracht tijdens zweeffase (bv klappen)
  • met of zonder accent op hoogte of afstand (op en hoogspringen)
190
Q

Verloop van de motorische basisvorming (overkoepelend)

A

van BN naar BC

191
Q

Ontwikkelingslijn schommelen, slingeren en zwaaien (schema)

A

Zie schema

192
Q

Alleen in het … is de opvolging van de basisvaardigheden duidelijk … daarna …

A

eerste levensjaar, daarna sterk afhankelijk van externe factoren (aangeboden bewegingssituaties, bewegingsmateriaal, invloeden van andere kinderen, …)

193
Q

Motorische capaciteiten verloop

A

Verloopt van … naar …
Bij de geboorte zijn …
Na …, moet beroep doen op …
Daarna = … (+ uitleg)

194
Q

Wat heb je nodig bij balanceren?

A

Goede concentratie, ruimte afbakenen kan hier bij helpen

195
Q

Fase van het beseffen

A

Hoort bij …
Welke fase (1, 2 of 3)
Welke schoolfase?
Wat?
Op welk niveau?

196
Q

Ontwikkelingslijn van rollen, werpen, stuiten en vangen (schema)

A

Zie schema

197
Q

Vangen

A

Omschrijving

198
Q

Vaardigheden die worden aangeleerd bij groepswerk bij bewegingshoeken

A
  • keuzes maken
  • initiatief nemen
  • overleggen
  • verantwoordelijkheid nemen
  • afspraken naleven
  • plezier beleven
  • problemen oplossen
199
Q

Verschil tussen kinderen bij klimmen & klauteren

A

Grote verschillen, grote differentiatie > zorgt voor opstoppingen bij een bewegingsomloop, dus beter in bewegingshoeken

200
Q

Belangrijk bij duikelen

A

Dat kind even kan blijven hangen
» sommige kinderen kunnen dit niet, waarom?

201
Q

Waarop letten bij aanbieden van alternatief materiaal?

A
  • kindvriendelijk en veilig
  • afspraken maken rond nieuwe materialen (dat het op de juiste manier gebruikt wordt)
202
Q

Wat moet je aanduiden bij klimmen en klauteren?

A

Maximale klimhoogte, kan aangeduid worden met lintje

203
Q

Slingeren

A

Omschrijving

204
Q

Gradatiemogelijkheden trekken, slepen, heffen, dragen en duwen

A

Niet van toepassing, want belangrijkste is “iets veilig leren heffen en dragen” > dus niet moeilijker maken

Wat wel kan > kleiner object op obstakel leggen en hindernissen plaatsen

205
Q

Ontwikkelingslijn rollen en duikelen (schema)

A

Zie schema

206
Q

Uitvoeringsmogelijkheden duikelen

A
  • om een toestel (voorover en achterover)
  • aan een toestel (voorover en achterover)
207
Q

Gradatiemogelijkheden van schuiven

A

A / H
G / R
MSM / ZSM
V / A

208
Q

Wat doe je zowel bij slingeren als bij zwaaien?

A

al hangend zichzelf in beweging krijgen

209
Q

Dribbelen

A

Omschrijving

210
Q

Klauteren en klimmen vloeien voort uit

A

kruipen

211
Q

Hoe kan leerkracht basisvaardigheden van kleuters uitbreiden?

A

Via …
Door … ,
hierdoor … .

212
Q

Hoe zorg je ervoor dat alle leerlingen meedoen met opdrachten met klein materiaal (differentiatie)

A
  • opdrachten moeten ruim zijn
  • kinderen gaan dan op eigen niveau onderzoeken en experimenteren en eigen mogelijkheden ontdekken
  • vermijden dat een kind zegt “ik kan dit niet”
213
Q

Zwaaien (bij schommelen en slingeren)

A

Omschrijving

214
Q

Ontwikkelingslijn motoriek 18 maanden

A

Stapt …
Kan …

215
Q

Gradatiemogelijkheden van op - en hoogspringen

A

Van makkelijk > naar moeilijk
L / H

216
Q

Uitvoeringsmogelijkheden van een afstoot bij springen

A

1V / 2V
AP
W/V
BH

217
Q

Omschrijving + doel van een bewegingsomloop

A

Organisatievorm waarbij leerkracht een groot aanbod aan (groot) materiaal in een bewust gekozen opstelling plaatst, het materiaal mag niet verplaatst worden.

Het doel is om zoveel mogelijk kinderen gelijktijdig aan bod te laten komen + om te stimuleren om verschillende basisvaardigheden te oefenen

218
Q

Zweeffase

A

Hoort bij …
Omschrijving …

219
Q

Gaan

A

Omschrijving

220
Q

Wat gebeurt er als er te veel groot materiaal is bij een bewegingsverhaal?

A

Dan wordt het een bewegingsomloop met waarschijnlijk veel opstoppingen

221
Q

Waar ligt de nadruk op bij bewegingsverhaal?

A

Bewegingen uitlokken, dus niet op het verhaal want dan wordt het een luisterles ipv een bewegingsles

222
Q

Reflexen bij baby’s

A

Omschrijving
+ voorbeeld

223
Q

Bewegingscultuur

A

= aangeleerde motorische capaciteiten

224
Q

Heffen

A

Omschrijving

225
Q

Actor

A

Hoort bij …
Omschrijving

226
Q

Eerste stap in richting van springen

A

Ondersteund springen en steunspringen (er is nog geen echte zweeffase)

227
Q

Belangrijk ivm houding rollen en duikelen

A

Klein en rond houden > lintje tussen kin en borst kan helpen

228
Q

Werpen

A

Omschrijving

229
Q

Gradatiemogelijkheden stuiten

A

1x / M
ZV / MV

230
Q

Ontwikkelingslijn motoriek 12 maanden

A

Kan …
Kan …

231
Q

Voorover duikelen om een toestel = … + … + …

A

steunen + roteren + hangen

232
Q

Hoe komt trekken, slepen, heffen, dragen en duwen aan bod tijdens bewegingsopvoeding?

A
  • samen (groot) materiaal klaarzetten
  • iets bouwen
  • vrij spel met klein en groot materiaal
233
Q

Voordelen bewegingsverhaal

A
  • meerdere …
  • actief …
  • geschikt voor …
234
Q

Mogelijk probleem bij bewegingshoeken + oplossing

A

Afdwalen
> vrij experimenteren (eerst …, daarna …)
+ duidelijk maken dat …