vaardigheden Flashcards

1
Q

test van Lanser

A

Doel: onderzoeken van de actieve stabiliteit van de cervicale wervelkolom
Uitvoering: patiënt beweegt het hoofd naar extensie zonder hulp. Vraag uit wat de patiënt voelt. Tweede keer beweegt de patiënt het hoofd wederom naar extensie, maar patiënt heeft nu 2 vingers geplaatst op C4-C5. Hierdoor stabiliseert de patiënt zelf deze wervels.
Outcome: de test is positief als de patiënt de tweede methode prettiger vindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

test van Stenvers IV

A

Doel: Beweeglijkheid van de het bovenste deel van de thoracale wervels onderzoeken.
Uitvoering: duim tussen C7 en TH1. Pak de arm, anteflexie beweging, voel of de wervel tegen de hand aan komt. Dit doe je voor het hele stuk tussen T1 en T4. Op het moment dat een van de wervels minder beweegt, dan is de test positief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Test van spurling

A

Doel: onderzoeken of het foramen intervertebrale zodanig vernauwd kan worden dat de spinale zenuw kan worden geïrriteerd. Hoog specifiek.
Uitvoering: achter patiënt, patiënt zit rechtop. Duim van de linkerhand tussen C7 en T1. Hand en onderarm van de rechterhand op het hoofd. De elleboog van de FT rust op de schouder van de patiënt. Het hoofd wordt naar linksboven bewogen, van de FT af. Let op: handvatting is anders dan bij de “normale” bewegingsonderzoeken. De hand ligt op het hoofd.
Outcome: pijn
Test is positief als patiënt pijn heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sharp purser test

A

Doel: weak clinical value specificiteit: 71 %-98%.
Uitvoering: pt zit, lichte flexie in de nek. FT omvat het hoofd via de arcus C1. FT maakt een hoogcervicale flexie. Hierdoor zouden de klachten moeten worden geprovoceerd. Met de andere hand geeft de FT druk op C2 naar ventraal. Dit zou de klachten moeten reduceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Laterale verschuifbaarheidstest

A

Doel: stabiliteit van de nekwervels testen.
Uitvoering: Vinger plaats je tegen de boog van C2. Andere vinger plaats je hierboven. Je drukt de vingers tegen elkaar in. Er mag geen beweging plaats vinden. Daarna draai je de vingers om en doe je hetzelfde.
Outcome: de test is positief als er beweging plaats vindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoog-cervicale flexietest

A

Doel: provocatie
Uitvoering: werkende hand op het achterhoofd. Fixerende hand op de boog van C2. C2 wordt naar C3 gedrukt en tegelijkertijd zorgt de werkende hand voor hoogcervicale flexie.
Outcome: als dit de klachten geeft die bekend zijn bij de patient, dan is de test positief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is een andere naam voor de hoog cervicale rotatie test?

A

test van Hall

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoog cervicale rotatie test

A

Doel: mobiliteit van het bovenste deel van de wervels te testen
Uitvoering: korte flexie maken, daarna maximale flexie, daarna rotatie links en rechts maken.
Outcome: als de patient meer dan 32 graden kan draaien, dan is de test negatief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

test van Hall

A

Doel: mobiliteit van het bovenste deel van de wervels te testen
Uitvoering: korte flexie maken, daarna maximale flexie, daarna rotatie links en rechts maken.
Outcome: als de patient meer dan 32 graden kan draaien, dan is de test negatief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sacral thurst test

A

Doel: provocatie test voor het SI gewricht.
Uitvoering: Patient ligt op zijn buik. FT plaatst de hand op S2. De FT laat de druk toenemen. Na 6 seconden stopt de druk en geeft de FT nog een “thrust”.
Outcome: pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Thigh Thrust test

A

Doel: provocatie test voor het SI gewricht.
Uitvoering: patiënt ligt op de rug. FT buigt het been aan de aangedane kant. Plaats het been in lichte adductie. De hand aan de kant van de voet van de patient wordt op het sacrum van de pt geplaatst. De andere hand wordt op de knie van de patient geplaatst. De druk wordt vergroot gedurende 6 seconden. Als laatste vindt er een thrust plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Distractietest (SI gewricht)

A

Doel: testen of het SI gewricht betrokken is bij de klachten
Uitvoering: handen aan de binnenkant van de sias plaatsen. Druk langzaamaan laten toenemen.
Outcome: pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Compressietest (SI gewricht)

A

Doel: testen of het SI gewricht betrokken is bij de klachten
Uitvoering: Pt ligt op zijn zij. Knieën zijn iets opgetrokken. Ft plaats de handen net boven het trochanter op het vlezige gedeelte. Druk wordt gedurende 6 seconden opgevoerd.
Outcome: pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Gaenslen test

A

Doel: testen of het SI gewricht is betrokken bij de klachten.
Uitvoering: Linkerbeen buitenboord. Rechter been trekt de patiënt zover mogelijk naar zicht toe. De FT duwt met de ene hand de knie verder naar de borst van de patiënt en met de andere hand het afhangende been verder naar beneden.
Outcome: pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Test van Faber

A

Doel: testen of het SI gewricht betrokken is bij bij de klachten.
Uitvoering: een been recht. Tenen van het ander ebeen onder de knieholte. Aan de kant van het rechte been wordt het ilium gefixeerd. De knie van het gebogen been wordt naar buiten geduwd.
Outcome: pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Patrick sign

A

Doel: testen of het SI gewricht betrokken is bij bij de klachten.
Uitvoering: een been recht. Tenen van het ander ebeen onder de knieholte. Aan de kant van het rechte been wordt het ilium gefixeerd. De knie van het gebogen been wordt naar buiten geduwd.
Outcome: pijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Vorlauftest

A

Doel:
Uitvoering: patient staat voor je. FT palpeert de sips. De patient buigt voorover en de FT voelt of er verschil in beweging zit.
Outcome: de test is positief als de sips eerder beweegt dan 60 graden buigen.

18
Q

lateroflexietest van de SI gewrichten

A

Doel: bewegingsmogelijkheid SI gewricht testen
Uitvoering: vingers plaatsen op de sips. Patient buigt naar rechts. Voelen of de sips beweegt. De linker sips mag niet stijgen tov rechts. Patient buigt naar links. Voelen of de sips beweegt. De rechter sips mag niet stijgen tov links.
Outcome: verschil in beweeglijkheid.

19
Q

Wat is het doel bij een passief bewegingsonderzoek?

A
  1. hoever kan worden bewogen
  2. verschil tussen links en rechts
  3. Eindgevoel
20
Q

Wat is het doel bij een specifieke lengte test?

A

Verschil in lengte tussen links en rechts.

21
Q

SLR

A

Doel: Provocatietest en eventueel bepalen op welk niveau er een probleem zou kunnen zijn.
Uitvoering: patient ligt op de rug. FT pakt gestrekt been als een babytje en tilt het been op tot het moment dat de patient de pijn voelt die hem bekend is. Het been een klein stukje terug bewegen. Dan breng je de voet in dorsaalflexie. Kijken of de pijn optreedt. Voet terug. Voet in eversie en vragen wat de pijn is. Als laatste nog het hoofd op laten tillen.
Outcome: pijn

22
Q

ASLR

A

Doel: bekkeninstabiliteit
Uitvoering: patient ligt op de rug. Rechterbeen optillen en 30 seconden volhouden. Daarna met het andere been. Kijken naar compensatie in bijvoorbeeld rug, en hoe de patient het volhoudt.

23
Q

PPPP test

A

Doel: bekken pijnprovocatie
Uitvoering: patient ligt op de rug. FT brengt het been in 90 graden. Beide handen komen op het bovenbeen. Been wordt naar de tafel gedrukt gedurende 6 seconden, druk wordt langzaamaan verhoogd. Daarna wordt de druk er weer afgehaald.
Outcome: pijn

24
Q

patella glide test

A

Doel:
Uitvoering: Patient ligt ontspannen met de knie in 20 a 30 graden flexie. De patella is divided into four longitudinal quadrants and then an attempt is made to displace the patella in a medial direction followed by displacement in a lateral direction under the guidance of the examiner’s index finger and thumb. Lateral patellar mobility of three quadrants was suggestive of an incompetent medial retraint. Medial mobility of only one quadrant was consistent with a tight lateral retraint, and medial mobility of three of more quadrants suggested a hypermobile patella. Of bij een verschuiving van >25 mm bij vrouwen of > 23 mm bij mannen naar mediaal of lateraal is de test positief.

25
Q

naviculare drop test

A

Doel: bepalen of er sprake is van overpronatie.
Uitvoering: palpeer het os naviculare en markeer het met een pen. Laat de patient zitten en meet de afstand van de grond naar het os naviculare. Vraag of de patient wil gaan staan en meet de afstand nogmaals. Als het verschil meer dan 1 centimeter is, dan is er sprake van overpronatie.
Outcome:

26
Q

Waldron test phase 2

A

Doel: betrokkenheid van het patello femorale gewricht bij de klachten van de patient.
Uitvoering: de patient staat. De ft plaats zijn hand op de patella en geeft ligcht druk op de patella tegen het femur terwijl de patient een langzame squad uitvoert. De test is positief als er crepitaties en pijn zijn tijdens de test.
Outcome: pijn en crepitaties

27
Q

test van Jobe

A

Doel: aantonen of uitsluiten van een impingement
Uitvoering: de patient staat. 90 graden elevatie van de armen. Duimen wijzen naar omlaag. De FT geeft langzaam toenemende neerwaartste druk op het proximale deel van de onderarmen.

28
Q

Hawkins kennedy

A

Doel: aantonen of uitsluiten van een impingment.
Uitvoering: de patient zit. FT staat naast de patient. Stel dat de rechterarm de aangedane arm is. FT brengt linkerarm onder de rechterarm van de patient naar de rechterschouder van de patient. Met de rechterarm drukt de FT de arm van de patient in endorotatie.

29
Q

test van Neer

A

Doel: aantonen of uitsluiten van een impingement.
Uitvoering: Patient zit. De FT fixeert met de niet gelijknamige hand de scapula van de patient. Met de gelijknamige hand omvat je de arm van de patient ter hoogte van de epicondyli. En voert met de humerus in endorotatie een geforceerde anteflexie uit.

30
Q

apprehension, relocation and release test

A

Doel: mobiliteit van het schoudergewricht onderzoeken.
Uitvoering: patient ligt in ruglig op de behandelbank. De aangedane arm wordt in 90 graden abductie gebracht. Vervolgens wordt de arm geexoroteerd. Als dit pijnlijk is, plaatst de FT de fixerende hand op de de humeruskop. Dit is de relocation. Als dit de pijn verlicht, dan haalt de FT zijn hand weer weg om te kijken of de bekende pijn weer optreedt.
Outcome: pijn

31
Q

SAT (scapula assistence test)

A

Doel: het aantonen of uitsluiten van betrokkenheid van de scapula bij de impingement klachten.
Uitvoering: De patient staat. Met de ene hand geeft je een neerwaartse druk op de angulus superior van het scapula. Met de anrdere hand assusiteer je de scapula met een opwaartse rotatie (angulus inferior). De test is positief wanneer de manuele assistentie een vermindering van de klachten geeft.
Outcome: vermindering van pijn

32
Q

SRT (scapula resistance test)

A

Doel: het aantonen of uitsluiten van betrokkenheid van de scapula bij een impingement.
Uitvoering: De patient staat. Je legt de niet gelijknamige hand over de margo superior en de onderarm op de margo medialis. Daarna brengt de patient zijn arm in 90 graden anteflexie met de duim naar beneden gerichtl. De FT geeft daarna druk op de onderarm. Als de pijn minder is dan zonder assistentie, dan is de test positief.
Outcome: pijn

33
Q

O Brien

A

Doel: het aantonen of uitsluiten van betrokkenheid van het lacrum of het AC gewricht.
Uitvoering: De patient staat. De patient heeft de arm in 90 graden anteflexie en 10 graden adductie. Eerst de hand naar binnen draaien waarbij de FT druk naar beneden geeft op de onderarm. Daarna de hand naar buiten laten draaien waarbij de FT ook weer druk naar beneden geeft op de onderarm.

34
Q

Speed

A

Doel: het aantonen of uitsluiten van betrokkenheid van de lange bicepspees bij secundaire impingement.
Uitvoering: de patient staat, heeft zijn arm in 90 graden anteflexie en onderarm in supinatie (handpalm naar boven gericht) Daarna geeft de FT druk met zijn hand op de pols van de patient. PT moet de arm in deze positie houden. Als er pijn wordt ervaren bij de schouderpeesaanhechting dan is deze test positief.

35
Q

Biceps Load 2 test

A

Doel: het aantonen of uitsluiten van een slaplaesie
Uitvoering: De patient ligt op zijn rug op de behandelbank. De FT pakt met de gelijknamige arm de elleboog van de patient. Met de niet gelijknamige hand pak je de pols van de patient. Je brengt de schouder in 120 graden anteflexie, elleboog in 90 graden flexie en de onderarm is in supinatie. Je vraagt de patient of hij de elleboog verder wil buigen terwijl je weerstand geeft. De test is positief als de patient pijn ervaart.
Outcome: pijn.

36
Q

Gird test

A

Doel: het aantonen of uitsluiten van betrokkenheid van het dorsale deel van het kapsel van de schouder.
Uitvoering: de ptient ligt op zijn rug op de behandelbank. De arm van de patient ligt in 90 graden abductie en 90 graden flexie in de elleboog. De FT brengt de arm in maximale endorotatie. Deze test moet aan twee kanten worden uitgevoerd en is positief als er een verschil is van meer dan 20 graden endorotatie tussen de beide zijden

37
Q

external rotation resistance test

A

Doel: het aantonen of uitsluiten van een impingement.
Uitvoering: de patient zit. Met de gelijknamige hand tegen de onderarm houden. Dan laat je de patient duwen tegen die hand. Met de niet gelijknamige hand pak je de arm van de patient vast ter hoogte van de epicondyli van de humerus.

38
Q

painful arc test

A

Doel: het aantonen of uitsluiten van een impingement
Uitvoering: de patient staat. Met de aangedane arm moet maximale abductie worden gemaakt. Pijn tussen de 45-120 graden geeft impingement. Vanaf 170 graden: ac gewricht

39
Q

lift off test

A

Doel: aantonen of uitsluiten van RC pathologie specifiek gericht op de m. subscapularis.
Uitvoering: de patient zit. FT vraagt of patient haar arm maximaal van haar rug af kan brengen, dus maximale endorotatie en retroflexie. Als ze dit niet actief kan, dan is de test positief.

40
Q

external rotation lag sign

A

Doel: testen of RC betrokken is (supra en infraspinatus)
Uitvoering: patient zit. FT pakt de arm ter ghoote van de epicondyli. Dan plaats je de onderarm en de bovenarm van de patient in 90 graden en de onderarm laat je een beetje naar voren wijzen. Dan laat je de arm los en je kijkt of de arm naar voren valt.
Outcome: beweging

41
Q

drop arm test

A

Doel: het aantonen of uitsluiten van RC pathologie met name de supraspinatus
Uitvoering: patiënt zit. De FT pakt met de gelijknamige hand de pols van de patiënt. En met de niet gelijknamige arm pakt de FT de niet aangedane schouder van de patiënt. Je brengt de aangedane zijde in 90 graden abductie met de duim omhoog. Daarna laat je de arm van de patiënt los en vraag om zijn arm langzaam te laten zakken.

42
Q

lateral jobe test

A

Doel: het aantonen of uitsluiten van RC pathologie
Uitvoering: patient staat. De patient brengt de schouder in 90 graden abductie en endorotatie zondat de hand recht naar beneden wijst. De FT geeft druk naar beneden op de bovenarm. De patien moet de arm op de plaats kunnen houden.